Dit artikel is ook te downloaden, zie de link hieronder

Rachels huilen 

Rachels huilen
PDF – 128,2 KB 274 downloads

Jeremia 31:15,16,17 (HSV)

  1. Zo zegt de HEERE: Er is een stem gehoord in Rama, een rouwklacht, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen. Zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, want zij zijn er niet meer.
  2. Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween, en uw ogen van tranen, want er is loon voor uw werk, spreekt de HEERE. Zij zullen uit het land van de vijand terugkomen,
  3. en er is hoop voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE, uw kinderen zullen terugkomen naar hun gebied.

Mattheüs 2:17,18

  1. Toen is vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia:
  2. Een stem is in Rama gehoord, geklaag, gejammer en veel gekerm; Rachel huilde over haar kinderen, en wilde niet vertroost worden, omdat zij er niet meer zijn.

 

Raadselachtig

Deze passage uit Mattheüs 2 roept nogal wat vragen op. Volgens vers 17 werd met Herodes’ kindermoord de profetie uit Jeremia 31:15 vervuld. Maar Jeremia heeft het over geklaag en geween van Rachel in Rama, niet in Bethlehem. Rama is toch Bethlehem niet? Rama lag ten noorden en Bethlehem ten zuiden van Jeruzalem. Ook weten we er niet van, dat Rachel bij haar leven haar kinderen beweend heeft, nog minder ‘omdat zij er niet meer zijn’. Integendeel, haar kinderen waren er nog wel, juist zij zelf ‘was niet meer’ want zij stierf bij de geboorte van Benjamin (Genesis 35:18). ‘Zij werd begraven aan de weg naar Efrath, dat is Bethlehem’. Maar de profeet Jeremia refereert in het geheel niet aan Rachels sterven bij Bethlehem. Dan nog iets: Rachels kinderen waren Jozef en Benjamin. Hun nageslacht woonde in de stamgebieden Efraïm, Manasse (zoons van Jozef, die Jakob bij Israël rekende) en Benjamin, ten noorden van Jeruzalem. Bethlehem ligt echter ten zuiden van Jeruzalem in het stamgebied van Juda. De omgebrachte kinderen in Bethlehem waren dus geen afstammelingen van Rachel. Wat doet de stad Rama in Benjamin er in dit verband dan toe? Het valt ook op, dat Mattheüs niets schrijft over geklaag en geween van vrouwen in Bethlehem, al is dat er vanzelf wel geweest. Tot slot nog de vraag wat de ballingschap uit Jeremia 31 te maken heeft met een kindermoord. Dit alles lijkt raadselachtig.

 

Traditionele uitleg

Het woordje ‘vervuld’ in Mattheüs 2:17 wordt wel zo opgevat, dat met de kindermoord is gebeurd wat Jeremia had voorspeld. Toch formuleert Mattheüs het anders. Bij vervullingscitaten schrijft Mattheüs altijd de alleen voor hem zo typerende woorden ‘opdat vervuld werd’ (o.a. 1:22 en 2:15). Maar in vers 17 schrijft hij eenvoudig ‘toen werd vervuld.’ Niet: ‘daarmee’ werd vervuld. Het woord ‘toen’ kan dus zo opgevat worden, dat vanaf dat moment een troostend commentaar uit Jeremia 31 van kracht werd, tot zijn vervulling kwam. Daar is meer over te zeggen, wat later aan de orde komt. Overigens noemde Jeremia niets over een gebeurtenis in Bethlehem. Het gaat dus om iets breders dan de kindermoord op zichzelf.

Anderen zien Jeremia 31:15-17 eveneens als een profetie, maar nu over de ontroostbaarheid na zo’n impactvol drama zonder weerga als de kindermoord in Bethlehem. De HSV Studiebijbel stelt weer, dat de kindermoord een door God bewerkte analogische/typologische overeenkomst is met wat in Jeremia 31:15-17 beschreven is en dat dit gebeuren spreekwoordelijk geworden is in Israël voor mishandeling van Joodse kinderen. Ook de kanttekenaren van de Statenvertaling leggen een link tussen Rachel en de kindermoord, meer bijzonder tussen Rachel en de moeders in Bethlehem. Bij Mattheüs 2:18 tekenen zij aan ‘zo worden alhier door haar verstaan de moeders van Bethlehem en daaromtrent' In het verlengde daarvan noteerden zij bij Jeremia 31:15 ten aanzien van Rachel, die weent: ‘Die overlang dood en begraven was, wordt hier figuurlijk ingevoerd als wenende, wat zij gedaan zou hebben indien zij ten tijde van de Babylonische verwoesting en Herodes’ kindermoorden geleefd had. Sommigen verstaan door Rachel de moeders daaromtrent wonende, afkomstig van Rachel’ (kantt. 54). Ook merken zij ten aanzien van Rachels kinderen op: ‘De kinderen van Jozefs en Benjamins (harer zonen) nakomelingen, eerst vermoord, of weggevoerd naar Babel, daarna ten tijde der geboorte van Christus van Herodes tiranniglijk omgebracht te Bethlehem en in de omliggende contreien’ (kantt. 55). Zij zien Rachel dus als verwant aan de moeders in Bethlehem en de kinderen in Bethlehem als verwanten (nakomelingen) van Jozef (Efraïm, Manasse) en Benjamin. Zo zagen ook zij het dat de kindermoord de vervulling was van Jeremia 31:15. Zij schrijven: ‘Zie de voornaamste vervulling dezer profetie Matth. 2:16,17,18. God wil zeggen, dat de grote geestelijke vreugde over den Messias niet wezen zal zonder kruis, maar dat Hij zulks in vreugde weder zal veranderen, als volgt’ (kantt.51). Met ‘als volgt’ bedoelen zij de troost in Jeremia 31:16,17. Het kruis wordt veranderd in geestelijke vreugde. Een kinderbijbel verklaart de link tussen Rachel en het gebeuren in Bethlehem als volgt: 'Rachel die bij Bethlehem begraven was zou, bij wijze van spreken, huilen over de kinderen die er gedood werden'. Alle goede bedoelingen ten spijt doet dit onvoldoende recht aan de tekst. De betekenis van Mattheüs 2:17,18 in verband met Jeremia 31:15,6,17 is zo nog steeds niet voldoende gepeild.

 

Ballingschap

Eerder bleek, dat Mattheüs 2:17 niet betekent dat er een door Jeremia voorspelde kindermoord plaatsvond. Wel, dat er toen, in verband met de kindermoord, een woord van de profeet Jeremia werd vervuld. Welke woord is dat?

Daarvoor moeten we zowel de context van Mattheüs 2 als van Jeremia 31 mee laten wegen. Dan valt het op, dat daarin de Babylonische ballingschap als oordeel van God over de ontrouw van het volk Israël een grote rol speelt. Mattheüs noemt viermaal in dezelfde bewoordingen de Babylonische ballingschap in 1:11,12,17. Daarmee valt er een bijzonder accent op. Hij deelt Israëls geschiedenis er zelfs naar in. Hij maakt er drie perioden van, van Abraham tot David - tot de Babylonische ballingschap - tot Christus. Daarmee is de betekenis van de komst van de Christus (let op de ambtsnaam) cruciaal geworden: Hij is de beloofde Verlosser van de zonde en het oordeel. Met Zijn komst verandert er definitief iets. Dat wil Mattheüs accentueren door in 2:17,18 opnieuw de ballingschap ter sprake te brengen door te refereren aan Jeremia 31:15. Hoewel hij één vers citeert, moet Jeremia 31:16,17 vanwege het directe verband erbij betrokken worden. Ze bepalen mede de betekenis van Mattheüs’ verwijzing naar Jeremia’s profetie. Wat is er dan door Christus’ komst definitief veranderd? Dat er ‘loon’ is, ‘terugkeer’ en ‘hoop’. Daarover straks meer.

In deze tekst wordt Rama genoemd. Dat is de plaats, waar de ballingen verzameld werden voor ze werden gedeporteerd (Jeremia 40:1). Rama ligt in het stamgebied van Benjamin, de jongste zoon van Rachel. Ten noorden ervan ligt het stamgebied van Efraïm en Manasse, zonen van Jozef, Rachels oudste zoon. Rama ligt dus meteen op het grensgebied tussen het Tien- en Tweestammenrijk. Verder wordt de naam van Rachel genoemd. Zij was juist degene, die zo hartstochtelijk kinderen wilde hebben om net als Lea mee te tellen bij Jakob. Zij kreeg ook twee kinderen, maar stierf bij de geboorte van Benjamin. Toch werd ook zij een stammoeder van Israël. In Jeremia 31:15 wordt Rachel nu opgevoerd als personificatie, die huilt over haar kinderen die in ballingschap worden weggevoerd. Omdat Rama op het grensgebied van het Tien- en Tweestammenrijk ligt is Rachel symbolisch de moeder van de gedeporteerden uit heel Israël. Dus ook haar kinderen uit Efraïm, Manasse en Benjamin. Rachel wilde kinderen en nu worden ze nog weggevoerd ook! Ze zijn er niet meer. Daarom kan zij niet meer getroost worden, zij is figuurlijk ontroostbaar. Zo werd Rachel het symbool van het hartstochtelijk verdriet van moeder Israël. Op deze wijze werd in Rama toen figuurlijk het huilen van Rachel gehoord. Het verband tussen de deportatie en de kindermoord is, dat het in beide gevallen gaat om bedreiging van het volk Israël door boosaardige vijandelijke machten, die de ondergang van dat volk beogen. Ten diepste ging het echter om de dood van het beloofde Kind, dat de kop van de slang, satan, zou vermorzelen. Herodes was het werktuig in handen van satan om het levende Kind om te brengen (Openbaring 12:4,5). Maar het Kind ontkwam!

 

Belofte en verbond

Mattheüs citeert niet zonder reden alleen Jeremia 31:15 over de ontroostbare Rachel. Wanneer hij echter zegt dat deze woorden 'toen' vervuld werden, dan betekent dit dat de ontroostbaarheid van ‘Rachel’ is vervuld, weggenomen. Niet dat er niet geweend zou mogen worden door de moeders (en vaders!) van Bethlehem, maar het komt in ander licht te staan. Waardoor dan?

Ten eerste door de beloften uit de volgende verzen 16 en 17 die, zoals eerder gezegd, de uitleg mede bepalen. Ze staan immers niet los van vers 15. Die beloften omvatten ‘loon’, ‘terugkeer’ en ‘hoop’. Er is hoop, toekomst voor de gedeporteerden, voor het lijden van het volk van Jakob. Het verdriet en de ontroostbaarheid van ‘Rachel’ wordt afgesloten en in nieuw perspectief geplaatst.

Ten tweede doordat de vervulling van die beloften verankerd ligt in de komst en het verlossingswerk van de Messias. Denk aan de lijn David-ballingschap-Christus. Jezus ontkwam immers aan de kindermoord door de vlucht naar Egypte. Straks trekt hij uit Egypte Israël weer in om het nieuwe verbond in Zijn bloed te bevestigen door Zijn dood en opstanding. Door Hem is de ballingschap daarom niet langer uitzichtloos, er komt een einde aan de straf. Hij zal volkomen de wil van Zijn Vader doen. Jeremia 31 is immers ook het hoofdstuk waarin God de komst van het Nieuwe Verbond openbaart (Jeremia 31:31 e.v.). In Christus ontstaat een nieuwe werkelijkheid, een oude periode is afgesloten, een nieuwe ontstaat.

Het woord ‘vervuld’ in Mattheüs 2:17 duidt er dus op, dat de kindermoord een omslagpunt in de geschiedenis van Israël markeert. De periode van de ballingschap als straf op de ontrouw tegenover God is vol gemaakt, afgerond. De kindermoord is de laatste gruwel van een afgesloten hoofdstuk. De omgebrachte kinderen van Bethlehem zijn dan ook de laatsten van die oude periode. Niet de eerste martelaren die voor Christus hun leven gaven, zoals soms gedacht wordt.  

 

Ten slotte

in Mattheüs 1 heeft de ballingschap een open einde. Terugkeer wordt niet genoemd, al kwamen er later velen terug. Maar Joden in de diaspora zijn er gebleven. Het lijden van het Joodse volk is er nog, zoals de geschiedenis tot en met Auschwitz aantoont. Mattheüs 2:17 laat echter zien, dat er verschil is tussen het lijden van het Joodse volk vóór en na de kindermoord: voor ontroostbaarheid is geen reden meer. De breuklijn ligt echter bij de komst van Christus en bij het geloof in Hem en Zijn komende eeuwig Koninkrijk. Dat geldt voor Jood en heiden. Voor wie in Hem gelooft is er vaste hoop en eeuwig leven in plaats van de eeuwige dood.