Van Jechonia tot Jozef

 

Altijd een lamp

Eveneens een groot wonder is hoe God in Zijn voorzienigheid de koninklijke linie van het nageslacht van David bewaard heeft van Jechonia tot Jozef, volgens Matth. 1:11-16, dwars door de Babylonische ballingschap heen.

God had David beloofd dat Hij hem altijd een ‘lamp’ zou geven. We lezen dat onder meer in 2 Kronieken 21:7. Daar staat: ‘De HEERE wilde het huis van David echter niet te gronde richten omwille van het verbond dat Hij met David gesloten had; zoals Hij gezegd had dat Hij hem en zijn zonen alle dagen een lamp zou geven’ (zie ook 2 Kon. 8:19). Geen van hen zou meer op de troon zitten blijkens het oordeel over Jojakim en Jechonia (Jer. 22:30). Toch zou het huis van David blijven bestaan, opdat de beloofde Messias van buitenaf aan het huis van David geschonken, toegevoegd, zou kunnen worden. ‘En God, de Heere, zal hem de troon van Zijn vader David geven’ (Lukas 1:32). Het beeld van de ‘lamp’ wordt ook genoemd in Psalm 132:17 ‘Daar zal Ik voor David een hoorn doen opkomen (SV: uitspruiten) en voor Mijn gezalfde een lamp gereedmaken’. Naar deze hoorn, teken van macht en kracht, verwijst Zacharias in zijn lofzang als hij profeteert ‘En Hij heeft een hoorn van zaligheid voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht’ (Lukas 1:69). Dat geschiedde toen Jozef de wettelijke vader van Jezus werd.

 

Jojakim

Gods bijzondere zorg voor deze Davidische linie komt onder andere uit in de geschiedenis van koning Jojachin, ook Jechonia en eenmaal Chonja genoemd. Zijn naam betekent: de HEERE bevestigt. Hij was de zoon van koning Eljakim, die een zoon van de vrome koning Josia was en wiens naam de farao in Jojakim had veranderd.

Deze Jojakim deed wat kwaad was in de ogen van de Heere, gruweldaden worden ze genoemd (2 Kron. 36:8). Bovendien verachtte hij het woord van de Heere bij monde van Jeremia. Hij liet de boekrol die Jeremia door middel van Baruch had gemaakt en waarin alle profetieën stonden opgeschreven, stuk snijden en in de haard verbranden (Jer. 36:23). Hoewel o.a. Elnathan erop aandrong dat niet te doen. Deze Elnathan had kennelijk toch ontzag voor de Heere en de profetie van Jeremia. Al eerder (Jer. 26:20-23) had Jojakim jacht gemaakt op een profeet van de Heere, Uria. Deze vluchtte naar Egypte, maar Elnathan haalde hem in opdracht van Jojakim terug. Jojakim liet Uria toen doden. Mogelijk maakte dat indruk op Elnathan en probeerde hij nu Jojakim ervan te weerhouden de boekrol te verbranden. Jojakim luisterde niet naar hem, hoewel Elnathan zijn schoonvader was. Zijn dochter Nehusta was getrouwd met koning Jojakim en zij was de moeder van Jechonia. Jojakim gaf toen opdracht om Jeremia gevangen te nemen. Maar God verborg hem (Jer.36:26).

Om al die dingen kwam ook Gods oordeel over hem. ‘Met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden: men zal hem wegslepen en wegwerpen, ver weg van de poorten van Jeruzalem’ (Jer. 22:19) en hij zou niet beklaagd worden. ‘Hij zal niemand hebben die op de troon van David zit, en zijn dode lichaam zal weggeworpen liggen, overdag in de hitte en 's nachts in de kou’ (Jer. 26:30).

Tijdens zijn regering trok Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen hem op, en Jojakim werd drie jaar zijn dienaar. Daarna stond Jojakim tegen Nebukadnezar op, waarna deze kwam en hem met twee bronzen ketenen bond om hem weg te voeren naar Babel (2 Kron. 36:6). In 2 Kon. 24:6 staat, dat Jojakim ‘ontsliep met zijn vaderen’, maar dit moet gelezen worden, dat hij, net als zijn vaderen, stierf. Zo kwam Jojakim, 36 jaar oud, aan zijn verschrikkelijk einde.

 

Jechonia

Daarna, toen Nebukadnezar voor Jeruzalem lag om die in te nemen, werd Jechonia koning. Hij was toen 18 jaar en regeerde maar 3 maanden en 10 dagen (2 Kron. 36:9) tot de inname van de stad. Zijn moeder was de al genoemde Nehusta. De koningin-moeder had in die tijd vaak een belangrijke vinger in de pap. Ondanks die korte regeerperiode moet van hem gezegd worden: ‘Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat zijn vader gedaan had’ (2 Kon. 24:9). Over hem moest Jeremia dan ook profeteren: ‘Zo waar Ik leef, spreekt de HEERE, zelfs al was Chonia (=Jechonia), de zoon van Jojakim, de koning van Juda, een zegelring aan Mijn rechterhand, toch zou Ik u daarvan afrukken, en u geven in de hand van hen die u naar het leven staan, en in de hand van hen voor wie u met schrik bevangen bent, namelijk in de hand van Nebukadnezar, de koning van Babel, en in de hand van de Chaldeeën. Ik zal u en uw moeder, die u gebaard heeft, wegwerpen naar een ander land waar u niet geboren bent, en daar zult u sterven. Naar het land waarnaar zij smachten om daar terug te keren, daarheen zullen zij niet terugkeren. (…..) Zo zegt de HEERE: Schrijf deze man in als kinderloos, een man die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen. Niemand van zijn nageslacht zal immers voorspoedig zijn, zitten op de troon van David en weer heersen in Juda (Jer. 22: 24-30).

Koning Jechonia en zijn moeder Nehusta waren dus ‘met schrik bevangen’. Zij kregen ook een advies van God via Jeremia. ‘Zeg tegen de koning en tegen de koningin-moeder: Verneder u, ga op de laagste plaats zitten, want wat op uw hoofd is, uw sierlijke kroon, is neergevallen’ (Jer. 13:18). Had toch ook Nehusta, net als haar vader, nog enig ontzag voor het woord van God? Was het mogelijk deze oproep van Jeremia die er toe leidde, dat Jojachin zich overgaf aan Nebukadnezar? ‘Toen ging Jojachin, de koning van Juda, de stad uit naar de koning van Babel, hij, zijn moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. De koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar van zijn regering’ (2 Kon. 24:12). Behalve dat Nebukadnezar heel Jeruzalem en tienduizend gevangenen in ballingschap voerde, dat lot trof ook Jechonia. ‘Hij voerde Jojachin weg naar Babel. Ook de moeder van de koning, de vrouwen van de koning, zijn hovelingen en de heersers van het land voerde hij in ballingschap uit Jeruzalem naar Babel’ (2 Kon. 24:15). Met alle tempelschatten. Dat was in 597 v.Chr.

 

Zedekia

‘En de koning van Babel maakte Mattanja, de oom van Jojachin, koning in zijn plaats en veranderde zijn naam in Zedekia (2 Kon. 24:17). Hij was de laatste regerende koning uit het huis van David ooit. Hij regeerde 11 jaar totdat Jeruzalem verwoest werd in 586 v.Chr. nadat hij in opstand was gekomen tegen de koning van Babel. Ook hij deed wat slecht was in Gods ogen. Zo maakte ook Zedekia jacht op Jeremia. Hij gaf geen gehoor aan de herhaalde oproepen van Jeremia om zich over te geven aan de koning van Babel (Jer. 21:9, Jer. 24), onder de belofte dat hij dan gespaard zou blijven. Hij zocht liever steun bij buurlanden, dan op Gods Woord te vertrouwen. Daarna kwam Nebukadnezar en belegerde de stad twee jaar. Bij de inname van Jeruzalem vluchtte Zedekia door de poort tussen de twee muren de stad uit. Maar het leger van de Chaldeeën haalde hem in op de vlakte bij Jericho. ‘Zij namen hem gevangen en brachten hem naar Nebukadnezar, de koning van Babel, naar Ribla, in het land van Hamath. En die sprak het vonnis over hem uit. De koning van Babel liet de zonen van Zedekia in Ribla voor diens ogen afslachten. Ook liet de koning van Babel alle edelen van Juda afslachten. Verder liet hij de ogen van Zedekia blind maken en hem met twee bronzen ketenen binden om hem naar Babel te brengen’ (Jer. 39: 4-7). Daar werd hij gevangen gezet tot de dag van zijn dood (Jer. 52:11).

 

Gods zorg over Jechonia en de ballingen

Intussen zat Jechonia met zijn moeder en zijn vrouwen in Babel gevangen. Hij keerde dus nimmer terug naar Jeruzalem, zoals God gesproken had. Na 37 jaar, toen Evil-Merodach koning in Babel werd, werd Jojachin gratie verleend en mocht hij de gevangenis verlaten (562 v.Chr.). Evil-Merodach ‘sprak vriendelijk met hem en stelde zijn zetel boven de zetel van de koningen die met hem in Babel waren. Jojachin legde zijn gevangeniskleren af en gebruikte steeds de maaltijd bij hem, al de dagen van zijn leven. En wat betreft zijn levensonderhoud: een voortdurend levensonderhoud werd hem door de koning verstrekt, een dagelijkse hoeveelheid, al de dagen van zijn leven’ (2 Kon. 25:27-30, gelijk aan Jer. 52:31-34).

Uit vier kleitabletten uit de Babylonische archieven (tussen 595 en 570 v.Chr.) wordt Jechonia genoemd in verband met aflevering van sesamolie. Uit gevonden afrekeningen blijkt, dat hij goed bedeeld werd, ook toen hij dus nog gevangen zat. Er worden ook vijf zoons genoemd, kennelijk in gevangenschap geboren. Van hen is alleen de naam Assir bekend (1 Kron. 3:17). Zijn naam betekent ‘gevangene’. Kennelijk uit diens nageslacht zijn Sealthiël en Zerubbabel voortgekomen, die we in de geslachtsregisters van Mattheüs en Lukas tegenkomen, als voorouders van Jozef. Zerubbabel speelde een grote rol bij de herbouw van de tempel na de terugkeer naar Jeruzalem (na 70 jaar).

Na de wegvoering van Jechonia had Jeremia een brief gestuurd aan de ballingen in Babel. ‘Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, tot allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, die Ik gevankelijk heb doen wegvoeren van Jeruzalem naar Babel: Bouwt huizen en woont daarin, en plant hoven en eet de vrucht daarvan; Neemt vrouwen, en gewint zonen en dochteren, en neemt vrouwen voor uw zonen, en geeft uw dochteren aan mannen, dat zij zonen en dochters baren; en wordt aldaar vermenigvuldigd, en wordt niet verminderd. En zoekt de vrede der stad, waarheen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haar vrede zult gij vrede hebben' (Jeremia 29:1-7).

 

Het wonder

Uit al deze dingen blijkt de bijzondere zorg van God voor Zijn volk, met name ook over het nageslacht van David. Ondanks de ontrouw van de laatste drie koningen Jojakim, Jechonia en Zedekia. En dan het wonder: Jojakim kwam op vreselijke wijze om, Zedekia werd verminkt en zat gevangen, maar Jechonia bleef gespaard en werd uiteindelijk met goede zorgen omringd. Daarin zien we Gods goede hand. God had ook beloofd, wie zich zou overgeven aan de Babyloniërs zou gespaard blijven. Aldus geschiedde opdat ook de koningslijn zou blijven doorlopen. Zo deed God Zijn belofte gestand, dat David een eeuwig ‘huis’ zou hebben, waaruit de Messias zou voortkomen, waardoor Gods Koninkrijk voor eeuwig stand zal houden.