Het oordeel over Jechonia

 

Het geslacht van David kon de Messias niet voortbrengen.

De Messias zou geboren worden uit een vrouw (Jes. 7:14). Zo zou hij echt en volledig Mens worden. Immers, de menselijke natuur had gezondigd (HC 4 en 5) en alleen in deze natuur moest de Messias genoegdoening voor de zonde bewerken. Maar om de menselijke schuld te voldoen moest Hij ook een zondeloos Mens zijn, zonder erfschuld, erfzonde en erfsmet, en daarnaast volkomen rechtvaardig en heilig. Bovendien moest Hij in staat zijn om de last van de eeuwige toorn van God tegen de zonde te kunnen dragen. Zijn offer moest oneindig groot en van oneindige waarde zijn om voor anderen te kunnen voldoen aan Gods recht en de mens de gerechtigheid en het leven terug te kunnen geven. Daaraan kan geen enkel gewoon mens voldoen. Van de kant van de mens is dat een afgesneden zaak. Dat kan alleen een Mens die ook God is. De Messias moest dus niet verwekt worden door een zondig mens (in casu Jozef), maar door God zelf, uit de Heilige Geest, in de schoot van een vrouw, Maria. Verwekking door mannelijk nageslacht van David om de Messias voort te brengen moest om die reden dus uitgesloten zijn. Toch zou God deze God-Mens naar het woord van Gabriël, ‘de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen’ (32,33). Dat houdt in, dat Jezus het Davidisch koningschap op een andere manier moest verwerven dan via fysieke afstamming van David. Dat geschiedde op ongedachte en wonderlijke wijze, namelijk doordat Hij geschonken wordt (toegevoegd) áán het huis van David via Jozef als Zijn wettelijke vader, die van het huis van David was. Jezus wordt na het huwelijk van Jozef en Maria geboren als ingeborene in, behorend tot het huis van David. Dat is geen adoptie. Jezus moet volwaardig beschouwd worden als Jozefs eigen zoon in opdracht van God (naamgeving).

 

Het geslacht van David mocht de Messias ook niet voortbrengen.

We zagen, dat de Messias niet fysiek van het huis van David mocht afstammen omdat Hij behalve Mens ook God moest zijn. Alleen al hieruit blijkt, dat de belofte dat ‘een van de vrucht van uw schoot’ (Psalm 132:1) of ‘van zijn (= Davids, TvdB) lenden’ (Hand. 2:30) niet letterlijk, fysiek, moet worden opgevat.[1] Dat dit zo is wordt ook geïmpliceerd in het zogenaamde oordeel over Jechonia (ook o.a. Chonja of Jojachin genoemd) in Jeremia 22:30. Daar lezen we ‘‘Zo zegt de HEERE: Schrijf deze man in als kinderloos, een man die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen. Niemand van zijn nageslacht zal immers voorspoedig zijn, zitten op de troon van David en weer heersen in Juda’. Hoewel hij slechts 3 maanden en 10 dagen regeerde deed hij ‘wat slecht was in de ogen van de HEERE’ (2 Kon. 24:9, 2 Kron. 36:9). Zo werd het natuurlijke fysieke koningschap afgesneden van het huis van David (de afgehouwen tronk, Jes. 11:1). Dat is de betekenis van ‘schrijf deze man in als kinderloos’. Jechonia had immers wel kinderen, van hem stamt Jozef af. Deze afsnijding was Gods oordeel vanwege de verbondsverbreking van de koningen. Verbondsgehoorzaamheid was immers de voorwaarde voor dit koningschap: ‘Als uw zonen Mijn verbond in acht zullen nemen en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal, zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten’ (Psalm 132:12). Dat oordeel treft dus ook Jozef. Hij zou geen koning kunnen worden. En Jezus ook niet als Hij fysiek een zoon van Jozef en David zou zijn of fysiek via Maria van David zou stammen. Als we doen alsof Jezus geboorte uit Maria gelijk staat met een geboorte uit het zaad van David (op zich al een onmogelijk construct), dan omzeilen we dus via een achterdeur onder andere het oordeel over Jechonia. Het ligt dus daarom ook in de lijn der verwachting, dat Maria niet van David afstamt. 

Dit oordeel over Jechonia wijst er dus op vooruit, dat de Messias/Koning niet fysiek uit het geslacht van David zou voortkomen, maar kennelijk op een bovennatuurlijke, goddelijke wijze vervuld zal worden. Zo gebeurde het ook: Jezus is niet verwekt door Jozef, maar is ontvangen uit de Heilige Geest. Toen Hij geboren werd was Maria al met Jozef getrouwd, zodat Jozef uit het huis van David Jezus’ wettelijke vader was. Al is Hij niet biologisch een zoon van Jozef, toch kon de wettelijke aanspraak op de troon van David nog wel uit Davids/Jozefs geslacht voorkomen (HSV Studiebijbel bij Mat. 1:11). Zo kon Jezus toch Koning zijn, namelijk doordat Hij van buitenaf is toegevoegd aan het huis van David. Zo werd toch Gods belofte vervuld, dat de Messias Koning zal zijn op de troon van David (Psalm 89:29-38).

Uit het fysieke nageslacht van David heeft dus na Jechonia ook inderdaad niemand meer op de troon van David gezeten, want Jezus is niet fysiek uit Davids nageslacht voortgekomen. In de tijd van Jezus geboorte zit zelfs een Edomiet (Herodes de Grote) op de troon in Judea.

 

Het eerste grote wonder is hoe Jezus een nakomeling van David werd zonder dat Zijn moeder een nazaat van David was. Zie hier het tweede grote wonder, hoe Jezus niet uit David voortkomt en toch de troon van Zijn vader David ontvangt (Lukas 1:32). Zo deed God toch Zijn belofte gestand en zal Zijn verbond met David niet verbreken. Wel vervulde Hij het anders dan mensen konden bedenken.

 

Daarom komt meteen na Jeremia 22 Jeremia 23, waarin we lezen (vers 5) ‘Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik voor David een rechtvaardige SPRUIT zal doen opstaan. Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen, Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde’. En daarna in Jeremia 33:15,17,20,21: ‘In die dagen en in die tijd zal Ik voor David een SPRUIT van gerechtigheid doen opkomen. Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde. Want zo zegt de HEERE: Aan David zal het niet aan een man ontbreken die op de troon van het huis van Israël zit. Zo zegt de HEERE: Als u Mijn verbond met de dag en Mijn verbond met de nacht kunt verbreken, zodat dag en nacht er niet meer op hun tijd zullen zijn, dan zal ook Mijn verbond met Mijn dienaar David verbroken kunnen worden, zodat hij geen zoon zal hebben die koning is op zijn troon, en ook het verbond met de Levieten, de priesters, Mijn dienaren. Ook Jesaja profeteerde daar al van (9:6) en in Amos 9:11 staat de belofte die Jakobus in Handelingen 15:16 ‘Op die dag zal Ik oprichten de vervallen hut van David’.

 

[1] Hoe deze en dergelijke, aanverwante teksten moeten worden verstaan wordt uitvoerig besproken in hoofdstuk 2 van mijn boek ‘Jozef, zoon van David’.