Besnijdenis en naamgeving
Mattheüs 1:25 en hij [Jozef] gaf Hem de Naam Jezus.
Lukas 2:21 En toen acht dagen vervuld waren, en men het Kind besnijden moest, werd Hem de naam Jezus gegeven, die genoemd was door de engel voordat Hij in de moederschoot ontvangen was.
Naar het voorschrift in de Thora (Gen. 17:9-14 en Lev. 12:3) werd Jezus net als alle joodse jongetjes besneden. Dit moest precies op de achtste dag gebeuren, ook al was dat op een sabbat (Joh. 7:23). Het is een belangrijk en feestelijk gebeuren temidden van familie, bekenden en buren (Luk. 1:58,59).
De besnijdenis is het teken van het verbond dat God met Abraham en zijn nageslacht sloot (Gen. 15:18). Het heet ‘brit mila’, dat letterlijk ‘Verbond van Besnijdenis’ heet.
Bij de besnijdenis vloeide er bloed als de voorhuid werd weggesneden. Het wees heen naar de noodzaak van verzoening, die Hijzelf tot stand zou brengen. Hij had de besnijdenis niet nodig, omdat Hij zonder zonden was. Maar de besnijdenis van de Heere Jezus geeft aan, dat Hij een Kind is, 'geworden onder de wet' en onder het verbond (Gal. 4). In alles gaat Hij de weg van de gehoorzaamheid aan de wet, tot eer van God.
De besnijdenis van Jezus vond waarschijnlijk gewoon in hun verblijf in Bethlehem plaats of in de synagoge. In beginsel moest de vader dit doen, in dit geval Jozef. Er waren ook vrome, speciaal opgeleide mannen voor, die bevoegd waren de besnijdenis te verrichten. Zo iemand heette een moheel. Deze kwam daarvoor overigens ook wel thuis langs.
Bij de besnijdenis werd ook door de vader officieel de naam die men op het oog had aan het jongetje gegeven. Uit de Midrasj Pirké de Rabbi Eliëzer 48 blijkt, dat de naamgeving bij de besnijdenis reeds vroeg bij het joodse volk voorkwam. Daar staat dat Mozes op de achtste dag werd besneden en dat zijn ouders hem toen de naam gaven.[1] Dat is ook het geval met Johannes de Doper (Luk. 1:59). Zo gebeurde het ook bij Jezus (Luk. 2:21, zie boven), waarop ook Mattheüs doelt (Mat. 1:25, zie boven). In deze laatste tekst wordt de besnijdenis niet apart genoemd maar dus wel bedoeld.
De naam van het kind werd bedacht door de vader of de moeder en daarbij kon sprake zijn van vernoeming binnen de familie. De familie of bekenden van Zacharias en Elizabet verwachtten dat ook (Luk. 1:59). Dat deze mensen het kind Zacharias noemden betekent overigens niet, dat zij het kind officieel de naam gaven, maar dat zij het kind in de gesprekken bij zijn te verwachten naam Zacharias noemden. Zoals Johannes een onverwachte nam kreeg van de engel Gabriël, zo kreeg Jezus die ook bij monde van dezelfde engel. Maria krijgt de opdracht om haar Kind Jezus te noemen (Luk. 1:31) en Jozef krijgt enige tijd later dezelfde opdracht (Mat. 1:21). Aan Jozef wordt de betekenis van de naam verklaard: de HEERE verlost. Dat zal Zijn werk en betekenis als Zaligmaker zijn.
Zo noemde Jozef dus als wettelijke en verantwoordelijk vader het Kind ‘Jezus’. Nu werd Gods Zoon officieel in het geslacht van Jozef opgenomen en zo kwam Hij in Davids huis en geslacht.
Deze dag was voor Maria om ook een andere reden van betekenis. Zij mocht nu weer alles aanraken, behalve de heilige dingen (Lev. 12:4). Gedurende zeven dagen was zij geheel onrein, daarna nog drieëndertig dagen cultisch onrein. In het heiligdom mocht zij zolang dus niet komen en aan offerdiensten kon zij niet deelnemen. In totaal 40 dagen. Als het kind een meisje was gold een dubbele tijd.
[1]Aldus Rabbijn mr. drs. R. Evers in Een joods kind, een joodse naam.