Reinigingsoffer
Lukas 2:22,24 (HSV)
22. En toen de dagen van haar reiniging volgens de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Heere voor te stellen
24. en om een offer te brengen volgens wat gezegd is in de wet van de Heere, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.'
Na de ontmoeting met Simeon en Anna lopen Jozef en Maria verder door de voorhof der vrouwen naar de trappen bij de Nicanorpoort, waarachter de eigenlijke tempel ligt. Bovenaan de trap gekomen mag Maria niet verder door de poort. Er voorbij ligt het gebied waar de priesters hun werk verrichten en waarnaast ook de voorhof van de Israëlieten is, bestemd voor de mannen.
Jozef mag dus wel verder en vervoegt zich bij de priester voor het reinigingsoffer. Maria mag vanuit de poort de verrichtingen gadeslaan. Over het reinigingsoffer voor Maria lezen we in Leviticus 12:6. 'Wanneer de dagen van haar reiniging voor een zoon of een dochter voorbij zijn, moet zij een lam van een jaar oud als brandoffer en een jonge duif of tortelduif als zondoffer bij de priester brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting.' En Leviticus 12:8 'Maar als haar vermogen niet toereikend is voor een lam, dan mag zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, één als brandoffer en één als zondoffer. Zo zal de priester verzoening voor haar doen en is zij rein.' De ene duif is een brandoffer ter verzoening, de andere ten zondoffer, waardoor Maria weer rein verklaard wordt.
De uitdrukking 'haar’ reiniging (SV, HSV) is analoog aan Leviticus 12:6 in de Septuagint, die Lukas waarschijnlijk gebruikte. Het gaat dus om het offer van de kraamvrouw. Volgens vers 6 en 7 moet zij het offer bij de priester brengen, die ‘voor haar’ verzoening moet doen. ‘Haar reiniging’ lijkt dus het aannemelijkst.
Handschriften verschillen echter nogal. Er zijn er ook die ‘Zijn’ (Jezus’) en ‘hun’ reiniging weergeven. Een offer voor (alleen) de reiniging van Jezus is in tegenspraak met Leviticus 12:7 waar duidelijk gesproken wordt over de onreinheid vanwege de bloedvloeiing van de vrouw. Calvijn en anderen houden zich daarom aan ‘hun reiniging’, namelijk van Maria en Jezus. In Leviticus 12 wordt echter niet expliciet vermeld, dat ook de pas geborene onrein is. Nu was de kraamvrouw zeven dagen onrein en mocht zij niets en niemand aanraken. De besnijdenis vond onder meer daarom pas op de achtste dag plaats. Het was echter wel onvermijdelijk, dat de moeder het kind in die zeven dagen aanraakte. Denk aan het wikkelen in windsels, wat Maria zelf deed, en aan huidcontact bij het voeden (zogen). Bovendien kon het kind bij de geboorte met het bloed van de moeder in contact geweest zijn. Om die reden zou het onrein zijn of kunnen worden.[1] Zo stelt art. 34 van de Ned. Gel. Bel. aan het slot: ‘dat de Heere in de wet beval de kinderen mee te delen (= deelachtig te laten worden, TvdB) het sacrament van het lijden en sterven van Christus, kort nadat zij geboren waren, offerende voor hen (= de kinderen, TvdB) een lammetje'. Dit ligt in lijn met Calvijns opvatting. Toch blijft de vraag of dit ingeval van Jezus wel opgaat. Later raakte Hij bijvoorbeeld een melaatse aan zonder zelf onrein te worden. Als het offer dus toch ook voor Jezus was zou gezegd kunnen worden, dat Hij als een onreine gerekend wilde worden.
In elk geval kan gezegd worden, dat het offer voor Maria’s reiniging niet los stond van de geboorte van het Kind. Als gekozen wordt voor ‘hun’ reiniging, dan ziet dat op haar betrekking tot Jezus, Wiens geboorte de aanleiding was tot haar onreinheid.
[1] De Statenvertalers stellen in kanttekening 4 bij Leviticus 12:3 dat moeder en kind die zeven dagen onrein waren.