Dit artikel is ook beschikbaar als

Word document

Klik op de button hiernaast

Mattheüs' Kerstverhaal
Word – 81,0 KB 33 downloads

MATTHEÜS' KERSTVERHAAL

 

Intro

Deze bijdrage gaat over de manier waarop de apostel Mattheüs, onder inspiratie van de Heilige Geest, de geboorte van Christus in zijn evangelie heeft weergegeven. Die is namelijk heel doordacht opgezet, met dezelfde pretenties als de vijf boeken van Mozes. Hij geeft in de eerste twee hoofdstukken dan ook niet zomaar een opsomming van gebeurtenissen, maar legt een aantal eigen accenten.

Dat hangt samen met het feit, dat Mattheüs geheel eigen stof heeft verwerkt, die je niet bij Lukas vindt en andersom. Mattheüs schrijft over Jezus‘ geboorte als zodanig in feite niets. In 1:18 stelt hij wel “De geboorte van Jezus Christus was nu als volgt”, maar dan gaat het vervolgens over Jozef die wordt ingeschakeld als wettelijke vader van Jezus. En in 2:1 begint hij met “Toen nu Jezus geboren was in Bethlehem ...”, maar dan volgt het verhaal van de oosterse magiërs, de kindermoord, de vlucht naar Egypte, de intocht in Israël en de uiteindelijke vestiging in Nazareth.

Ieder evangelist heeft een bepaalde structuur in zijn evangelie verweven om daarmee een bepaald aspect te laten uitkomen. Zo ook Mattheüs, die in zijn evangelie een heel eigen opzet en doel heeft. Hij schreef zijn evangelie oorspronkelijk in het Hebreeuws en het is dus bedoeld voor de Joden. Hij wil hen ervan overtuigen, dat Jezus de beloofde Koning is in de lijn van David én de beloofde Messias. Er zou nog meer te noemen zijn, wat in het kader van deze bijdrage echter niet relevant is.

 

  1. Oudtestamentische citaten

Het eerste waar we naar gaan kijken is dat het evangelie naar Mattheüs vol staat van aanhalingen uit het Oude Testament, met name de profetieën, waarin de Christus beloofd werd. Door middel van bewijsvoering wil hij aantonen, dat deze profetieën in Jezus vervuld zijn. Dat is het ene doel, waarvan dit hele evangelie is doortrokken. Als we alleen nog maar kijken naar de hoofdstukken 1 en 2 dan zien wij al de volgende citaten, waarbij Mattheüs vaak schrijft “opdat vervuld zou worden….”

- dat Hij uit het geslacht van David was (1:1) - voorzegd in 2 Sam. 7:11

- dat Hij is geboren uit een maagd (1:23) – naar Jesaja 7:14

- dat Hij de beloofde Immanuel is (1:23) – naar Jesaja 7:14

- dat Hij is geboren in Bethlehem (2:6) – voorzegd in Micha 5:1

- dat Hij de Zoon is, die de Heere uit Egypte geroepen heeft (2:15) – naar Hosea 11:1

- dat in Hem de ballingschap is vervuld (2:17) - Jeremia 31:15[1]

- dat Hij zou wonen in Galilea (2:22,23) – zie Jesaja 8:23

Is het niet fascinerend om te zien dat al deze profetieën uit het Oude Testament feilloos in vervulling zijn gegaan? En dan komen er nóg 26 hoofdstukken! Voor Mattheüs is de bewijsvoering dan ook rond.

 

  1. Titel

Het tweede bijzondere is hoe Mattheüs zijn boek begint. In 1:1 schrijft hij: “Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham”. Voor “geslachtsregister” (SV: boek des geslachts) staat in het Grieks: biblos geneseoos. Het woord biblos herkennen we in het woord Bijbel en betekent “boek”. En het woord geneseoos betekent “wording”.  Zo heet ook het eerste Bijbelboek Genesis, dat wil zeggen: de schepping (wording) van hemel en aarde. In het Grieks van die tijd betekende Biblos echter niet zomaar boek, maar dat woord was gereserveerd voor religieuze documenten of voor een groot boekwerk. Het klonk voor de mensen van toen heel plechtig en officieel. Mattheüs wil dus een belangrijk boek schrijven, met het gezag en de insteek als van een Oudtestamentisch geschrift, maar waarin nu beschreven wordt hoe een nieuwe werkelijkheid in Christus “geworden” is. Het gaat in Mattheüs 1:1 dus niet zozeer om een aanduiding van de geboortegeschiedenis van Christus of een geslachtsregister (HSV; SV: Boek des geslachts), maar een Boek van de Wording van de Christus, dus over heel het werk van Christus waardoor Hij Zaligmaker van zondaren is geworden. Niet alleen door Zijn geboorte, maar ook door Zijn dood en opstanding! Dit eerste vers is dus op te vatten als een titel boven dit evangelie, om daarmee de geweldige importantie ervan aan te geven. Door te zinspelen op het boek Genesis laat Mattheüs dus zien dat het ook in zijn evangelie om heilige geschiedenis gaat, om een heilig boek, dat gezag heeft en betrouwbaar is, in de lijn van de Oudtestamentische geschriften. Een heel bewuste woordkeus dus. Vergelijkbaar met  “In den beginne was het Woord“ uit Johannes 1:1.

 

  1. Terugkomende motieven

Christus heeft Zijn werk tot stand gebracht door geboorte, lijden, dood en opstanding. Het evangelie naar Mattheüs omspant al deze heilsfeiten. Motieven die Mattheüsj in het begin van zijn evangelie aan de orde stelt rondom Jezus’ geboorte laat hij weer terugkomen aan het einde ervan, namelijk rond het lijdensevangelie en de verschijningen bij de opstanding. Dat blijkt uit de volgende vijf voorbeelden:

a). Mattheüs’ eerste woord in hoofdstuk 1 gaat over de geboorte van Christus, Zijn eerste komst. Zijn allerlaatste woord gaat over Zijn tweede komst, de voleinding. In Mattheüs 28:20 (laatste vers dus) staat: “Ik ben met u tot de voleinding der wereld. Amen”. Hiermee omspant het evangelie naar Mattheüs dus Kerst en Wederkomst, de Nieuwtestamentische adventsverwachting.    

b). In Mattheüs 1 gaat het over een droom van Jozef, in hoofdstuk 2 over drie dromen van Jozef en over de droom van de wijzen. In het lijdensevangelie in hoofdstuk 27 komt de droom terug bij de droom van de vrouw van Pilatus, Mt. 27:19.

c). De verwekking van Jezus door God de Heilige Geest in hoofdstuk 1 staat tegenover de opwekking van Christus uit de dood door God de Vader, Mt. 28:7.

d). We lezen in Mt. 2:11 van zalf en mirre, die de wijzen als geschenk en huldebetoon aanbieden. Dat motief van de zalf laat Mattheus terugkomen bij de zalving van Jezus door de zondige vrouw, ook als eerbetoon en liefdebetoon, Mt. 26:7.

e). In de hoofdstukken 1 en 2 gaat het over een geboren Koning. “Waar is de geboren Koning der Joden, vragen de wijzen. In 27:11 komt dat weer terug als Pilatus vraagt: Zijt Gij de Koning der Joden? Maar ook in het opschrift boven het kruis: Deze is Jezus, de Koning der Joden.

                       

  1. Jezus als Koning

Zoals ik in het begin zei is het Mattheüs in heel zijn Evangelie te doen om te laten zien, dat Jezus de beloofde Koning van Israël is. Het gaat om het Koningschap van Jezus Christus en om het Evangelie van het Koninkrijk Gods. Meteen al in 1:6 in de stamboom van Jezus noemt hij nadrukkelijk niet gewoon David, maar tot tweemaal in één zin: “David, de koning”. Hij laat zien dat Jezus behoort tot het geslacht van koning David. Vervolgens citeert hij in 2:2 de vraag van de wijzen “waar is de geboren Koning der Joden?” Verder schildert hij tegenover de ware Koning Jezus de figuur van de pseudo Koning Herodes. In 2:1 schrijft Mattheüs niet zomaar: in de dagen van Herodes, maar: in de dagen van de koning Herodes. En met het verhaal van de kindermoord laat Mattheüs al meteen blijken, hoe die twee koningen tegenover elkaar staan. De echte koning uit Jakobs (en dus Davids) geslacht tegenover de valse koning uit Ezau’s geslacht.

 

  1. Verwekking

Bijzonder is de wijze waarop Mattheüs de geboorte van Christus weergeeft. Of eigenlijk niet weergeeft, want hij schrijft niet over de geboorte zelf, maar over de verwekking. Er staat in 1:16 slechts “Maria, uit wie geboren is Jezus”. De werkwoordsvorm die Mattheüs hier gebruikt heeft hier de passieve vorm en niet zoals elders de actieve vorm. In 1:18 noemt Mattheüs dan ook dat Maria zwanger werd bevonden uit de Heilige Geest. Passief. Niet actief: niet door ’s mensen toedoen, niet door de wil van een man, van Jozef. Jezus is dus niet een gewoon mens die dan later bepaalde gaven of een ambt krijgt, nee: Hij is uit God en zo gelijk aan God. En toch ook werkelijk Mens. Of, om Genesis 3:22 analoog te gebruiken: God is (in Zijn Zoon) geworden als één van ons”. Dat komt ook terug in de naam Immanuel. Daarover straks.

 

  1. Zoon van David, zoon van Jozef

Dan de stamboom van Jezus. Een stamboom is een historisch bewijs en legitimatie, voor de mensen van toen verifieerbaar. De wijze waarop Mattheüs deze brengt is al een verhaal apart. Hij schrijft al meteen in 1:1 Jezus Christus is de zoon van David. Maar als hij dat dan uitwerkt, blijkt het de stamboom van …. Jozef te zijn! Maar hoe kan dat? Jozef is toch immers niet de verwekker, de natuurlijke vader van Jezus? Dat is juist. Maar omdat Jozef van de Engel juist met Maria moest trouwen voordat Jezus werd geboren, werd Jezus weliswaar niet biologisch uit Jozefs en dus Davids nageslacht geboren, maar wel wettelijk tot diens nageslacht gerekend. De engel moet Jozef dan ook in de droom nadrukkelijk herinneren aan zijn afkomst van David (Jozef, Zoon van David!, Mt. 1:20). Jozef dacht dat voor hem geen plaats was in het geheimenis tussen God en Maria. Maar God dacht daar anders over, want Jozef is de onmisbare schakel tussen David en Jezus. In 1:25 zie je dan ook, dat Jozef in opdracht van de engel Jezus bij de besnijdenis de naam geeft. Jozef mag als normale vader optreden, als Davids nakomeling. Jezus is zo de rechtmatige troonopvolger, de koning in Davids lijn. De naam Jozef betekent: de Heere voege erbij. Zo is Jezus letterlijk aan Jozefs en daarmee aan Davids geslacht toegevoegd.  

 

  1. Ballingschap als markeringspunt

Met de manier waarop Mattheüs de stamboom weergeeft legt hij nog veel meer accenten. Ik kan die niet allemaal vermelden, maar licht er één uit. Namelijk deze: als Mattheüs er alleen maar mee had willen bewijzen, dat Jozef van de koningen afstamt, had de lijst namen veel korter kunnen zijn. Hij had dan bijv. bij Jechonia kunnen beginnen. Toch doet hij dat niet. Hij geeft een lijst namen, waaraan vreemd genoeg ook weer namen ontbreken, bijvoorbeeld de koningen Ahazia, Joas en Amazia. En hij voegt vrouwen in die net zo goed weggelaten hadden kunnen worden omdat alleen de afstamming van mannen relevant is. Kijk je langer naar de stamboom, dan valt in 1:17 op dat hij 3 keer 14 geslachten noemt, dus drie generatieperioden. Een generatie werd in de oudheid vaak gesteld op 42 jaar, dus 14 generaties is bij elkaar 588 jaar. En dat is inderdaad ongeveer het aantal jaren van Abraham tot David, van David tot de ballingschap en van de ballingschap tot Jezus. Die ballingschap wordt ook met nadruk genoemd, ook in totaal drie keer, 1:11,12 en 17. Daarbij valt op dat gerekend wordt vanaf de wegvoering, die Mattheüs steeds noemt: de Babylonische overvoering. Over terugkeer heeft hij het niet. Net alsof de ballingschap nooit is beëindigd. En dat klopt. De meesten zijn nooit teruggekeerd, slechts een rest. De Babylonische wegvoering is dus een belangrijk punt in de stamboom. Blijkens Jer. 40:1 vond deze plaats vanuit Rama. En nu voelt u de overstap al aankomen naar 2:18. Daar wordt na de kindermoord Jer. 31:15 geciteerd, waar staat dat Rachel figuurlijk in Rama weende over haar kinderen omdat zij niet zijn, omdat ze dus weggevoerd zijn. Maar toen had God in de daarop volgende verzen Jer. 31:16 en 17 beloofd, dat er verwachting, hoop was voor hun nakomelingen. En dát is nu, zegt Mattheüs, in de komst van Christus vervuld (2:17). Toen is vervuld geworden, wat de Heere bij monde van Jeremia had beloofd. De ballingschap als stráf op de zonde van Israël is pas nu afgesloten door de komst van Christus. In Christus is er nu hoop en toekomst voor het Joodse volk.[2]

 

  1. Jezus de nieuwe Mozes

Opvallend is dat Mattheüs allerlei overeenkomsten schetst met de geschiedenis van Mozes. Hij portretteert Jezus in zijn hele evangelie als de nieuwe Mozes, die Israël bevrijdt uit de slavernij der zonde. Zo is Mozes de man van de wetgeving op de berg Sinaï en Jezus hield de Bergrede, de wet van het Koninkrijk van God. We beperken ons echter nu tot Mattheüs 1 en 2 en zien dan de volgende parallellen.  

a). Mirjam, de zus van Mozes, en Maria, de moeder van Jezus. Maria is de Griekse vorm van Mirjam.

b). Mozes lag in een biezen mandje, Jezus in de kribbe van het huis in Bethlehem, 2:11.

c). Tegenover Farao die kinderen in Nijl werpt zien we Herodes’ kindermoord, 2:16.

d). Jozef, Maria en Jezus vluchten voor Herodes naar Egypte, waarheen Mozes vluchtte voor Farao en waarvandaan hij geroepen werd om Israël te bevrijden. Jezus wordt ook uit Egypte geroepen om Zijn volk te bevrijden, zie Hosea 11:11 “Uit Egypte heb ik Mijn Zoon geroepen”.

e). Jezus doet de uittocht van Mozes en het volk Israël uit Egypte over, maar dan zonder omwegen van 40 jaar, omdat Hij zonder zonde was. Die uittocht heet voor Jezus daarom een intocht in Israël. In 2:11 lezen we niet “keer terug naar Israël”, maar “trek in het land Israël” (de SV geeft dit correct weer).

 

Mattheüs wil met zijn eigen accenten ook een boodschap doorgeven. Daar kijken we nu naar.

 

  1. Vier vrouwen

We kijken eerst weer naar de stamboom. We zien daar vier vrouwen vermeld staan, waarvan drie heidense, Rachab, Ruth en Bathseba (maar haar naam wordt niet eens genoemd) en een Joodse, Thamar, met wie Juda overspel bedreef. Dus twee uit overspelsituaties van Juda en David en Rachab als herbergierster (of mogelijk ook publieke vrouw). Deze drie vrouwen en Ruth hadden niet eens genoemd hoeven te worden, omdat voor de afstamming alleen de mannen tellen. Maar door dit toch te doen, wil Mattheüs duidelijk maken, dat Jezus het niet te min acht om een Zaligmaker te zijn van zondaren, zoals David en Juda en van heidenen zoals de drie vrouwen die niet tot Gods volk behoorden. Niemand van hen had in zichzelf iets dat hun de genade van God waardig maakte. Maar God ontfermt zich over zondaren, heidenen en hen die niet meetellen, noch er bij horen. Met name de aandacht voor vrouwen is opvallend, wat ook het evangelie naar Lukas typeert.

 

  1. Abraham tot zegen voor alle volken

Nogmaals de stamboom. Nog niet genoemd is Abraham. Al meteen in 1:1 zegt Mattheüs “Jezus Christus is de zoon van David, de zoon van Abraham”. Mattheüs gaat niet verder terug naar Adam, zoals Lukas. Waarom dan Abraham? Omdat met hem de verbondslijn door de geslachten begon, en zo met Izak (niet Ismael), Jakob (niet Ezau), Juda (“u bent het”, niet Ruben of Jozef), David enz. Dat niet alleen, God had ook beloofd, dat in Abraham alle geslachten der aarde gezegend zouden worden, dus ook heidenen. En vanuit dat punt bezien ontdekken we in Mattheüs 1 en 2 enkele accenten.

a). Reeds in 1:5 worden de heidense vrouwen Rachab en Ruth genoemd en even later Bathseba. En het voorlaatste woord in Mt. 28:19 is “gaat heen, onderwijst al de volken”. Mattheüs begint bijna met het noemen van heidenen en eindigt ermee in zijn Evangelie. Dat is dus ook het doel van het Evangelie naar Mattheüs om te laten zien, dat Christus gekomen is, een Zaligmaker is, voor alle volken. We lezen dat ook in 12:18 en 21: Hij (Christus) zal het oordeel de heidenen verkondigen en in Zijn naam zullen de heidenen hopen. Mattheüs citeert daarvoor Jesaja 42:1.

b). Vervolgens zien we in Mattheüs 2 heidense wijzen komen tot Jezus. Bij Mattheüs zijn zij zelfs de eersten die genoemd die Jezus komen aanbidden, terwijl de overpriesters en Schriftgeleerden niet eens de moeite nemen om mee te gaan naar Bethlehem, hoewel dat maar 6 km van Jeruzalem ligt. Dat is opvallend: Mattheüs, die voor Joden schreef, begint na het verhaal over Jozef meteen met de heidense wijzen. Door dit zo nadrukkelijk voorop te stellen, namelijk dat de vreemdelingen komen om Jezus te aanbidden terwijl de eigen wijzen van Israël niet komen, fungeert dit verhaal van de wijzen als een opvallende blikvanger. Het betekent: heidenen, let op! Jezus is ook voor u gekomen. Zo dan, die uit het geloof zijn worden gezegend met de gelovige Abraham (Gal. 3:9), de vader is van alle gelovigen wereldwijd. Hier reeds tekent zich af, dat Israël de Messias verwierp, maar dat door hun val paradoxaal genoeg de zaligheid aan de heidenen is geworden (Rom. 11:1,12).  

 

  1. Abrahams- en Jozefs geloof

Nu Abraham ter sprake kwam is het opvallend om te zien hoe Mattheüs, en dat is weer een ander accent dat hij legt, Jozefs vroomheid, geloof, rechtvaardigheid, oprechtheid en nederigheid schildert als een tweede Abraham. Jozef is een voorbeeld van absolute geloofsgehoorzaamheid, dat niet vraagt, maar gelooft en handelt naar Gods Woord. Zo was het ook toen Abraham uit Ur werd weggeroepen en later toen hij bereid was om zijn enige zoon Izak te offeren. Ook Jozef geldt voor ons als voorbeeld van geloof en toewijding aan God en zou in de galerij van gelovigen in Hebreeën 11 kunnen staan. Jozef wil Maria niet onterecht voor overspel aanklagen, doet tot vier maal wat de engel zegt en stelt zijn leven in de waagschaal ter bescherming van Maria en Jezus. Er is echter veel meer te noemen.

 

  1. Mattheüs inzet is veelzeggend

Mattheüs 1 en 2 als geheel overziende ontdek je, dat Mattheüs door de keuze van wat hij vertelt laat zien, dat de Christus gekomen is voor al die mensen die er eigenlijk niet bij horen. Vreemde eenden in de bijt, die Hij toch wil zaligmaken. Ja juist hen, lijkt het wel. Daar zijn eerst Rachab en Ruth, die niet tot het volk van de belofte behoren. Dan Jozef die er toch bij mag behoren en ingeschakeld wordt in Gods heilsplan. En ten derde enkele magiërs, die de Koning van het heelal komen aanbidden. Is dit geen veelzeggende inzet van het evangelie naar Mattheüs? Het vormt een prelude, een voorspel, op wat komen gaat ten aanzien van de toebrenging van heidenen. En daar horen wij wat onze afkomst betreft ook bij. Maar zo werkt God in Zijn vrijmachtig welbehagen, dat ook zij die niet bij het Verbondsvolk behoren, tóch door geloof mogen delen in hetzelfde heil en de verlossing in Christus. Hij trekt rechteloze, onwillige en schuldige zondaren, die er eigenlijk niet bij horen, uit enkel genade uit de duisternis tot het licht van Christus.

 

13. Uitwijken

Nog een typische trek in het evangelie naar Mattheüs is de vernedering van Christus. Hij is geboren in een vijandige wereld, waar de Boze woedt en het op het leven van het Kind heeft gemunt. Zo zijn er een aantal gebeurtenissen rond Christus’ geboorte, waarop herhaaldelijk het woord “uitwijken” van toepassing is.

a). Eerst zijn het de wijzen, die uitwijken voor Herodes en langs een andere weg teruggaan.

b). Jozef moet kort daarop met Maria en Jezus uitwijken naar Egypte wegens dreigend gevaar voor Jezus van de kant van Herodes.

c). Als Jozef na de dood van Herodes weer in Judea gekomen is moet hij weer uitwijken. Nu voor Herodes’ even wrede zoon Archelaüs. Daarom wijkt Jozef uit naar een onbekend dorp in het ver weg gelegen “Galilea van de heidenen”. In plaats van Bethlehem wordt het Nazareth waar Jezus opgroeit. Een uithoek. Het werd in het Oude Testament niet eens genoemd. En dat voor de Koning Israëls!

Niet in Bethlehem, de Davidsstad, komt Hij te wonen; niet in Jeruzalem, de Koningsstad. Maar in Nazareth. Dat was een dieptepunt, een vernedering. Zo ging Hij als Jezus van Nazareth door het leven en werd Nazoreeër genoemd. Maar tegelijk was het vanuit Hem gezien een bewuste keuze voor het volk dat in duisternis wandelt, in Galilea. Daar heeft Hij ook de meeste tijd van Zijn openbare optreden doorgebracht. Zo bezien is Nazoreeër voor Hem een erenaam als Verlosser en bevat een boodschap van hoop voor armen en ellendigen in de duisternis van hun zondige bestaan. Zijn naam Nazoreeër toont wie Hij is en voor Wie Hij een Zaligmaker is.

Dat is wat Mattheüs in 2:23 bedoelt.[3] Dat was door verschillende profeten voorzegd. Let op het meervoud. Er is dus geen tekst in het Oude Testament waar staat dat Jezus Nazarener of Nazoreeër genoemd zal worden. Mattheüs wijst erop, dat het het algemeen getuigenis van de profeten was, dat Jezus het zwakke, zieke, geestelijk arme opzoekt en voor hen een Zaligmaker zou zijn. Er moet dus gedacht worden een groot aantal profetieën, zoals Psalm 72:2,4,12-15, Jesaja 9:1-6, 11:1-10, 29:18, 35:5-6, 61:1, 42:1-9, 49:1-13, 50:4-9, 53:1-12, Jer. 23: 5,6 en 33:15.

 

14. Immanuel

Ten slotte nog een aspect dat de kern is van de hoofdstukken 1 en 2. Het valt op, dat de engel in 1:21 tegen Jozef zegt: u moet Hem Jezus noemen, maar twee verzen erna, in vers 23 zegt hij met exact dezelfde bewoordingen tegen Jozef: u moet Hem Immanuel noemen. Jezus betekent: Zaligmaker. Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden, aldus vers 21. Immanuel betekent: God met ons. Waarom nu die verbinding met die twee namen, zo vlak op elkaar? Wat heeft dat te zeggen?

Dan moeten we even in de tijd terug naar koning Achaz van Juda, waarover we lezen in Jes. 7:10 en verder. Hij weigerde te geloven, dat de Heere het volk verlossen zou van de vijanden (Syrië met Israël onder aanvoering van koning Pekah). Achaz vertrouwde liever op de hulp van Assyrië dan op de hulp van God en weigerde een teken, dat hij Jesaja mocht vragen. Niet: Gód met ons, maar de Assyriërs met ons, dat is veel beter, vond hij. Toen gaf Jesaja zelf een teken, het Immanuelsteken: Gód met ons. Dat liever vertrouwen op anderen en op zichzelf, en het wantrouwen van de Heere was een doorlopend refrein in Israëls geschiedenis. Eerst geloofden ze niet dat God Mozes had gezonden om hen uit Egypte te bevrijden. Daarna, in de woestijn, vertrouwden zij niet op God, waardoor de Exodus veertig jaar in plaats van drie jaar duurde. In Israël gekomen dienden zij steeds andere goden en vertrouwden op hulp van andere landen in plaats van op hun God. Dat was de zonde van Israël, uitlopend op de 70 jarige ballingschap. Deze twee elementen van de uittocht uit Egypte en de ballingschap komen ook steeds in Mattheüs 1 en 2 terug.

 

Maar nu is God Zelf in Zijn Zoon Jezus Christus, Mens geworden om Zijn volk te verlossen van hun zonden, van hun afdwalen en verlaten van Hem. De zonden van het volk en hun persoonlijke zonden. God zorgt er Zelf voor dat zij Hem gaan en blijven dienen. Wat geen van de koningen is gelukt, zal Gods Zoon, Koning Jezus wel gelukken. Hij zal die zonden van Israël op één dag verzoenen (Zach. 3:7-10). Dat gebeurde aan het kruis, waar Hij de straf op zonden droeg. Maar ook door Zijn opstanding, waardoor Hij als de Levende door de Heilige Geest mensen vernieuwt tot gehoorzaamheid en geloof. Zo was God in Christus met ons en voor ons. Jezus Christus is de God-met-ons doordat Hij mensen zalig maakt van hun zonden. Hij is met ons in de strijd van het geloof en de strijd van het leven. Hij is met Zijn volk, Zijn kerk, Zijn gemeente, tot aan het einde van de wereld. Indrukwekkend is dan ook, dat precies in het allerlaatste vers 28:20 van het Evangelie van Mattheüs staat: “Zie, Ik (de God-met-ons) ben met u, al de dagen tot de voleinding van de wereld. Amen”.  

 

 

[1] Zie voor een bespreking van deze tekst mijn artikelen onder het menu “Naar Egypte”, de submenu’s “Rachels huilen” en “Nazoreeër”. 

[2] Zie voor een bespreking van deze tekst mijn artikel onder het menu “Naar Egypte”, submenu “Rachels huilen”. 

[3] Zie voor een bespreking van deze tekst mijn artikel onder het menu “Naar Egypte”, submenu “Nazoreeër”.