De Beschrijving

 

Dit artikel is ook in Word te downloaden 

 

De beschrijving
Word – 43,6 KB 63 downloads

versie 19022024 ( aanvulling onderste alinea pagina 6)

Lukas 2:1,2 (SV)

1 En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van de Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden.

2 Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrenius over Syrië stadhouder was.

 

Intro

Wat was deze beschrijving en wanneer vond die plaats? Dat is een zeer complex vraagstuk, dat tal van theorieën en honderden boeken en wetenschappelijke artikelen heeft opgeleverd.  

Eerst dit: het woord beschrijving (inschrijving, HSV) als vertaling van het Griekse apographè duidt in elk geval op een registratie, ofwel een volkstelling. In het vervolg gebruik ik dit laatste woord, behalve als ik de Bijbeltekst citeer. Verder houd ik in het vervolg niet de Griekse naam Cyrenius aan, maar zijn Latijnse naam Quirinius (voluit Publius Sulpicius Quirinius).

 

Moeilijkheden

De dateringsgegevens van Lukas (Lk. 3:1,23) en het jaartal van Herodes’ dood (1 v.Chr.) dwingen ons in elk geval te denken aan een wereldwijde volkstelling in de jaren 3 of 2 v.Chr. Wereldwijd betekent: binnen het Romeinse Rijk. Maar als we de Bijbeltekst hierboven lezen stelt ons dat voor een aantal moeilijkheden. Lukas schrijft feitelijk (althans in de weergegeven vertaling), dat Augustus voor het eerst een wereldwijde volkstelling beval rond de tijd van Jezus’ geboorte, toen Quirinius stadhouder was over Syrië. Wat zijn de moeilijkheden?

  1. Quirinius werd pas stadhouder over Syrië in 6 n.Chr. waarbij Judea voor het eerst onder direct Romeins bestuur werd geplaatst en bij Syrië werd gerekend. Als Jezus in dat jaar geboren zou zijn was Hij bij Zijn eerste optreden in 29/30 n.Chr. niet circa 30 jaar, maar pas 24. Bovendien was Herodes in 6 n.Chr. al gestorven, terwijl hij volgens Mattheüs nog verantwoordelijk was voor de kindermoord in Bethlehem na Jezus’ geboorte.
  2. Het zou gaan om een eerste wereldwijde volkstelling van keizer Augustus in 3/2 v.Chr. Wist Lukas niet dat er in 28 v.Chr. en 8 v.Chr. al waren gehouden? Die van 3/2 v.Chr. zou dan intussen niet de eerste, maar de derde zijn.
  3. In de tijd van Jezus’ geboorte was Herodes de Grote (vazal)koning over Judea (Lk. 1:5). Als daar een volkstelling gehouden zou worden, zou hij en niet Quirinius deze organiseren.
  4. Buitenbijbelse bronnen vermelden niets over een wereldwijde volkstelling rond 3 of 2 v.Chr.

Soms wordt Lukas ervan verdacht dat hij maar wat verzon uit theologische motieven. Maar in 1:3 schreef hij, dat hij alles nauwkeurig onderzocht. En Lukas staat bekend om zijn grote nauwkeurigheid op o.a. geografisch, politiek en cultureel gebied. Zou hij dan al in hoofdstuk 2 gaan fantaseren? Natuurlijk tekent Lukas in hoofdstuk 2 o.a. het contrast tussen Kurios Augustus, de Verhevene, en Kurios Jezus, de Gezalfde, in een krib. Maar dat wil nog niet zeggen, dat hij daarom zaken verzon of feiten naar zijn hand zette. Als Lukas zulke grote fouten maakte, dan is het bovendien vreemd, dat geen van de talloze en soms felle tegenstanders van de christenen in die tijd zo’n makkelijk te ontdekken ‘fout’ van Lukas hebben aangevochten. We komen ook geen ‘verbeterde’ handschriften of evangeliën naar de beschrijving van Lukas tegen.

Wel moet bedacht worden, dat bij de ondergang van het Romeinse Rijk de archieven verloren zijn gegaan, zodat we lang niet alles meer kunnen nagaan. Zo weten we niet eens zeker wie rond 3 v.Chr. de bestuurder van Syrië (toen zonder Judea) was. Er is enkel een vermoeden dat dit Lucius Calpurnius Piso Caesoninus was (van 4-1 v.Chr.?) Ons past dus de nodige bescheidenheid bij het beoordelen van wat Lukas schreef. Het kan zijn, dat Lukas zaken wist die wij niet meer met zekerheid kunnen checken. Hieronder gaan we na wat over de genoemde vier punten gezegd kan worden.

 

(1) Quirinius stadhouder over Syrië

Om de vermelding van Lukas te verklaren zijn er talloze oplossingen voorgesteld, waarvan ik de belangrijkste noem.

  1. Het Griekse woord hégemoneuó wordt doorgaans met stadhouder vertaald (proconsul of procurator). Het gaat dan om een gouverneur of landvoogd. Het is echter een algemeen woord voor bestuurder en geeft geen rang aan. Het kan even goed vertaald worden met bestuurder, bevelhebber, bewindvoerder. Quirinius zou dan in 3/2 v.Chr. in plaats van stadhouder plaatsvervangend stadhouder of ander soort bestuurder in Syrië geweest kunnen zijn, bijvoorbeeld om daar alleen een volkstelling te regelen. Dit is echter wel een ongebruikelijke constructie binnen het Romeinse bestuurssysteem en dus niet erg aannemelijk. Er zijn geen bronnen die dit klip en klaar bevestigen.
  2. Sommigen hebben aan de hand van een onvolledige Latijnse inscriptie (bekend als de Lapis Tiburtinus) geprobeerd aan te tonen, dat Quirinius het zou zijn die daar genoemd wordt als iemand die voor een tweede keer stadhouder was. De eerste keer zou dan rond Jezus’ geboorte zijn, de tweede keer in 6 n.Chr. Het bewijs is echter flinterdun en omstreden, zodat dit geen zekerheid biedt.
  3. Justinus Martyr (geb. 105 n.Chr.) heeft wel op drie plaatsen (o.a. in zijn eerste Apologie, I, 34) verklaard, dat Quirinius ‘uw eerste procurator in Judea’ was en dat onder hem de volkstelling heeft plaats gevonden waarin men de geboorte van Christus kon verifiëren. Maar baseert hij dit nu enkel op Lukas 2, of op toen nog circulerende andere berichten of geschriften? Het eerste lijkt het geval, want tijdens de regering van Herodes en dus in de tijd van Jezus’ geboorte was Quirinius geen stadhouder van Judea. Dit is dus onzeker.
  4. Er is een andere inscriptie gevonden, genoemd de Titulus Venetus (een grafsteen van een Romeinse officier, Aemilius Secundus), waarop staat dat Quirinius als legatus een volkstelling in Apamea (Noord Syrië) hield. Dat zou dan in 2 v.Chr. geweest zijn. Maar anderen dateren deze weer op 6 n.Chr. Ook hierover is dus geen overeenstemming, het is enkel hypothese.
  5. Een vijfde oplossing ligt in een andere vertaling van ‘Deze eerste beschrijving geschiedde, als …’ Het is namelijk merkwaardig, dat Lukas vermeldt dat het om een eerste volkstelling ging, terwijl hij geweten moet hebben dat er al eerder wereldwijde volkstellingen werden gehouden (bijv. in 8 v.Chr., circa vijf jaar voor Jezus’ geboorte). Nu kan het Griekse protè (van prótos) dat met ‘eerste’ is vertaald in later Grieks (toen Lukas zijn evangelie schreef) ook ‘eerdere’ betekenen.[1] De vertaling wordt dan: ‘Deze beschrijving geschiedde voordat Cyrenius over Syrië stadhouder werd.’ Of: ‘…. eerder dan toen Cyrenius stadhouder werd.’ Zo wordt het ook vertaald in Johannes 1:15,30 en 15:18. Lukas heeft dan willen aangeven, dat de volkstelling uit Lukas 2 niet verward moet worden met die latere onder Quirinius uit 6 n.Chr., die zo berucht is geworden omdat er een opstand uitbrak. Blijkens Handelingen 5:37 wist Lukas van deze perikelen af én dus ook dat ze zich na Jezus’ geboorte hebben afgespeeld, nadat Archelaüs, die Herodes opvolgde, werd afgezet. Het verklaart dan meteen ook, waarom Lukas nu deze regel van 2:2 schreef. Deze zou anders niets toevoegen, omdat hij eerder al liet blijken, dat Herodes viervorst was over Judea (1:5 en 3:1). Waarom zou hij Quirinius, die enkele jaren na Herodes’ dood stadhouder werd, dan nog vermelden? Op deze wijze zijn dan meteen de problemen (1), (2) en (3) verklaard, alleen (4) nog niet. Wellicht is deze oplossing in de vorm van een vertaalvariant de meest acceptabele verklaring. Ze is in elk geval in overeenstemming met de historische gegevens waarover wij beschikken.

 

(2) Een ‘Eerste’ beschrijving?

Uitgaande van de juistheid van de vertaalvariant bij sub 5 hierboven is deze vraag opgelost.

Wanneer we deze niet volgen is een oplossing voor de vraag hoe Lukas kan schrijven, dat het om een eerste wereldwijde volkstelling van keizer Augustus ging, problematisch. Althans niet eenduidig oplosbaar. Het antwoord dat soms gegeven wordt is, dat Lukas alleen maar wilde aangeven, dat er ‘in die dagen’ nog altijd een keizerlijk gebod tot een wereldwijde volkstelling liep, terwijl hij in 2:2 de regionale situatie in Judea weergeeft. De volkstelling in Lukas 2 is dan de eerste en die onder Quirinius in 6 n.Chr. de tweede.[2] Maar dit biedt geen werkelijke oplossing. Volgens die lezing was toch de eerste beschrijving in de tijd van Quirinius?

 

(3). Herodes

Waarom noemt Lukas Herodes niet als organisator van deze volkstelling in Judea? Uitgaande van de juistheid van de vertaalvariant bij sub 5 hierboven is ook deze vraag opgelost.

Strikt genomen zegt Lukas ook in de ‘oude’ vertaling niet dat Quirinius de volkstelling hield, noch dat Quirinius stadhouder over Judea was! Het is dan enkel een tijdsaanduiding. Herodes zou de volkstelling als koning van Judea in de tijd rond Jezus’ geboorte moeten uitvoeren. Pas na 6 n.Chr. werd Judea onder Syrië gerekend. Van één keer is wel bekend, dat een volkstelling plaatsvond onder leiding van een Romeinse procurator binnen een vazalstaat, maar dat was voor belastingheffing (registratie van bezit). Dat kan toen in Judea niet het geval zijn geweest. Lukas had echter al tweemaal aangegeven (Lukas 1:5 en 3:1), dat de volkstelling in de dagen van koning Herodes werd gehouden.

 

(4) Wanneer en wat was de volkstelling?

Ook hierover zijn nogal wat theorieën. Dat betreft eerst al de vraag of er in 3/2 v.Chr. een wereldwijde volkstelling was of kan zijn geweest en daarna wat voor registratie of volkstelling dit dan betrof. Wat we wel weten is, dat de Romeinen om de twintig jaar een wereldwijde volkstelling hielden, namelijk in 28 v.Chr., 8 v.Chr. en 14 n.Chr. (nog voor Augustus’ dood, 19 augustus 14 n.Chr.). Deze worden onder meer door keizer Augustus bedoeld in §8 van zijn eigenhandig geschreven Res Gestae Divi Augusti (vertaald: ‘De daden van de Goddelijke Augustus’, een soort lofrede op zichzelf met o.a. al zijn verdiensten en daden die ons in inscripties is overgeleverd). Maar dit soort volkstellingen gold alleen Romeinse burgers in gebieden waar de Romeinen zelf rechtstreeks heersten. Dat blijkt uit het aantal getelde Romeinse burgers (in 14 n.Chr. bijvoorbeeld 4,9 miljoen). Die telling betrof dus niet de vazalstaat Judea, waar Herodes koning was. Dergelijke volkstellingen gingen gepaard met belastingheffingen om het leger te financieren.

Maar uit de vermeldingen van volkstellingen die gerapporteerd zijn door de Romeinse geschiedschrijver Dio Cassius (155-235) in zijn ‘Romeinse Geschiedenis’ is af te leiden, dat de Romeinen in de tussenliggende jaren, namelijk om de vijf jaar, lokale volkstellingen hielden.[3] Deze provinciale tellingen en inventarisaties waren bedoeld om informatie te verzamelen. Mogelijk als aanvulling op de wereldwijde tellingen van Romeinse burgers. Helaas is juist het ene deel van zijn Geschiedenis dat de periode van 6 v.Chr. tot 4 n.Chr. bestrijkt verloren gegaan. Volgens de periodiciteit van vijf jaar zien we echter wel, dat de volkstelling van Lukas 2:1 in 3 of 2 v.Chr. precies past in de lijst van de andere door hem genoemde volkstellingen. Hij vermeldt dan o.a. de al genoemde volkstelling van 8 v.Chr. (ook vermeld in de Dode-Zeerollen) en daarna een in 4 n.Chr. in Italië. Het jaar 3/2 v.Chr. valt vijf jaar na de telling van 8 v.Chr. en circa 5 jaar voor die in Italië.[4] Dat er dus in het jaar 3/2 v.Chr. een regionale volkstelling was in (o.a.?) Judea is dus zeker niet ongerijmd, maar ligt in de lijn der verwachtingen. Ook al is er (nog?) geen bewijsmateriaal voor gevonden. Er is overigens wel een papyrusfragment gevonden van een persoonsregistratie in 3 v.Chr. van een landbouwer in Egypte.[5]

In elk geval kan ook een volkstelling in 3/2 v.Chr. in Judea niet anders geweest zijn dan enkel registratie en inventarisatie om informatie te verzamelen. Het is bekend dat Quirinius in Apamea ook enkel mensen registreerde (117.000 mannen), dus geen eigendommen. Dat kwam dus vaker voor en is in Judea in 3/2 v.Chr. rond Jezus’ geboorte blijkbaar ook het geval geweest. Dat er een (regionale) volkstelling was in Judea rond de tijd van Jezus’ geboorte is niet alleen afhankelijk van wat Lukas 2:1,2 aan informatie biedt. Uit Lukas 2:4 blijkt, dat Jozef ervoor van Nazareth naar Bethlehem moest, vóór Jezus geboorte. Er moet in die tijd dus wel een volkstelling geweest zijn, anders kon Lukas dit niet vermelden.

 

Verwarring

Deze registratie uit 3/2 v.Chr. moet dus niet verward worden met de volkstelling uit 8 v.Chr. onder Sentius Saturninus. Hij was stadhouder over Syrië van 9 - 7 v.Chr. Zij, die uitgaan van Herodes’ sterfjaar in 4 v.Chr. en dus aannemen dat Jezus in 5 of 6 v.Chr. is geboren, menen dat Lukas deze bedoelde en dat die volkstelling nog tot 6 of 5 v.Chr. doorliep. Daarvoor is geen bewijs trouwens. Maar het stuit op meer bezwaren. Want Saturninus is Quirinius niet. Saturninus was bovendien geen stadhouder over Judea, Herodes was er koning. Bovendien: als men niet uitgaat van de genoemde vertaalvariant, zou de registratie pas in 6 n.Chr. zijn geweest, terwijl men die van 8 v.Chr. op het oog heeft.

Ook speelt me, dat Jezus bij een geboortejaar van 6 of 5 v.Chr. bij zijn eerste optreden in 29 of 30 n.Chr. ongeveer 35 of 36 jaar geweest zijn in plaats van ‘ongeveer dertig’, zoals Lukas vermeldt. Een ander en groter bezwaar is, dat de volkstelling van 8 v.Chr. nooit voor Judea gegolden kan hebben. De Joden betaalden de normale belasting toen aan Herodes en waren vrijgesteld van militaire belastingen en militaire dienst. De volkstelling van 8 v.Chr. ging dus buiten de Joden om en betrof enkel Romeinse burgers met het oog op belastingheffing. Ook de belastingheffing over erfenissen of erfgrond waren voor het leger en gingen aan de Joden voorbij. Dat Jozef naar Bethlehem moest vanwege belasting over grondbezit, zoals vaak wordt beweerd, is beslist onjuist. Pas toen Judea in 6 n.Chr. onder direct Romeins bestuur werd geplaatst, werd daar voor het eerst een belastingheffing ingevoerd door Quirinius. Dit leidde dan ook prompt tot een opstand onder aanvoering van Judas de Galileeër, die Gamaliël noemt (Handelingen 5:37). Lukas kan de volkstelling van 8 v.Chr. dus niet bedoeld hebben.

Historici die probeerden Romeinse en Bijbelse gegevens met elkaar in overeenstemming te brengen zorgden ook voor verwarring. Zo stelde Tertullianus rond het jaar 200 dat de volkstelling van Lukas gehouden zou zijn door Sentius Saturninus.[6] Maar dat was juist die van 8 v.Chr.! Rond 3 v.Chr. was hij geen stadhouder over Judea. Eusebius daarentegen verwisselt rond het jaar 310 de volkstelling in 3/2 v. Chr. met die welke Josephus vermeldt. Maar dat is juist de berucht geworden volkstelling en belastingheffing in Judea in 6 n.Chr. onder Quirinius.[7]

Nu 8 v.Chr. en 6 n.Chr. als mogelijkheden afvallen (beiden waren voor belastingheffing) blijft 3/2 v.Chr. als meest reële mogelijkheid over. Zo stelde Justinus Martyr rond 150 n.Chr. de volkstelling ook op 150 jaar eerder.[8] Justinus verwijst in zijn genoemde geschrift trouwens naar de Romeinse archieven om de volkstelling van Quirinius te bevestigen. Hij bracht de laatste jaren van zijn leven in Rome door. Tertullianus verwijst zijn opponenten naar de tellingsverslagen in de archieven van Rome om aan te tonen, dat Christus het menselijk vlees heeft aangenomen. Hij bezocht Rome in het jaar 202 en was goed bekend met de wijken waarin o.a. de gebouwen stonden die de archieven bevatten. Maar hadden zij wel toegang tot de archieven? Het valt immers op dat geen van beiden met zoveel woorden zeggen de verslagen zelf te hebben ingezien. Zij kunnen hun opmerking ook enkel gemaakt hebben naar aanleiding van Lukas’ vermelding van de volkstelling en hun daaraan gekoppelde vermoeden dat dit dan wel in de Romeinse archieven te verifiëren zou zijn. Als Tertullianus al iets heeft gezien is dat kennelijk het tellingsverslag van 8 v.Chr., omdat hij Saturninus noemt als degene onder wie die volkstelling werd gehouden. Hierin kan hij de naam Jozef en Jezus dus niet hebben gelezen, want Saturninus telde niet in Judea. Tertullianus noemt geen tellingsverslag van Herodes. Een en ander is dus verwarrend en blijft onhelder.

 

Mogelijke achtergrond

1.Telling totale bevolking en adhesiebetuiging

A. Tot hiertoe bleek, dat een volkstelling in 3/2 v.Chr. niet onmogelijk was en dat deze in Judea dan een telling en registratie van personen inhield. Nu schreef Lukas dat Augustus een decreet uitvaardigde, dat de hele wereld ingeschreven zou worden. Daar werd toen het Romeinse Rijk mee bedoeld. Er is nagegaan wat de reden kon zijn, dat Augustus in die tijd een registratie van al zijn onderdanen wenste.

Mogelijk ligt er een verband met het 25-jarig ambtsjubileum van keizer Augustus in 2 v.Chr. Hij regeerde vanaf 27 v.Chr. tot 14 n.Chr. Op 5 februari 2 v.Chr. werd hem door de senaat de titel toegekend van Pater Patriae (zoiets als Vader des vaderlands), wat een hoogtepunt betekende in zijn loopbaan.[9] In §35 van zijn al genoemde ‘Res Gestae’ schreef hij later (toen hij 75 jaar was): ‘Toen ik mijn 13e consulaat bekleedde hebben de senaat, de ridderstand en het gehele volk van Rome mij de titel Vader des Vaderlands verleend’. Dit 13e consulaat liep vanaf februari 2 v.Chr. Maar er is meer.

Na zijn ernstige ziekte in circa 23 v.Chr. kreeg Augustus een nieuw permanent gezag, de zgn. Tribunicische bevoegdheid (tribunicia potestas), een aanduiding voor de hoogste macht.[10] Dit werd hem elk jaar door de Senaat verleend tot het eind van zijn leven. Een aspect van dit gezag was het toezicht op/beheer van de volkstellingsprocedures in het hele rijk. Zo begon hij toen een grote inventarisatie van het rijk op te stellen waarin alle mensen en middelen werden opgenomen. Dit zogenoemde Breviarium Totius Imperii zou bij zijn begrafenis voorgelezen worden, wat Drusus ook gedaan heeft.[11]

De eerste versie van dit Breviarium werd ook in 2 v.Chr., op 12 mei, bij de inwijding van de Tempel Mars Ultor getoond,[12] hoewel dat gebouw nog niet af was. Dat was dus kort nadat hem de titel Pater Patriae was gegeven bij zijn 25 jarig ambtsjubileum.

Het Breviarium is verloren gegaan, maar Tacitus verklaart ervan: ‘De openbare middelen stonden hierin opgesomd, hoeveel burgers en bondgenoten onder de wapens stonden, hoeveel vloten, vazalstaten, provincies, oorlogsschattingen of belastingen en de gedwongen en vrijwillige schenkingen. Dit alles had Augustus eigenhandig op papier gezet (…).[13]

Nu maakte Augustus in de Res Gestae §8 melding van drie volkstellingen die tijdens zijn regering werden uitgevoerd, die gedateerd kunnen worden op 28 v.Chr., 8 v.Chr. en 14 v.Chr.[14] Deze drie tellingen betroffen alleen Romeinse burgers. Maar om het Breviarium voorlopig voltooid te hebben bij Augustus’ ambtsjubileum werden in de andere provincies de vijfjaarlijkse tellingen en inventarisaties gehouden en gebruikt. Dat wil zeggen in 3/2 v.Chr. Tussentijdse provinciale tellingen werden daarom niet in de Res Gestae genoemd.

Het lijkt dus niet vreemd als de volkstelling van 8 v.Chr. na vijf jaar aangevuld zou worden met provinciale tellingen om zo in 2 v.Chr. een totaalbeeld van het Romeinse imperium te verkrijgen. Dat past ook binnen de cyclus van 5 jaar, zoals Casius Dio toonde. Zoals we zagen waren er in 3 v.Chr. ook registraties in Egypte, Noord Turkije en ook een adhesiebetuiging (volgens Josephus) in Judea. De informatie uit de registratie in Judea volgens Lukas kan dus zijn opgenomen in dit Breviarium. Alles bij elkaar zou dit een wereldtelling (de bevolking van heel het imperium) genoemd kunnen worden, zoals Lukas ook schrijft, waarvan het eindresultaat in het Breviarium werd genoemd. Dit strookt ook met de vertaalvariant ‘Deze beschrijving geschiedde voordat Cyrenius over Syrië stadhouder werd …’

---> Het Griekse woord apographesthai dat in Lukas 2:1 is vertaald met ‘beschreven zou worden’ staat in de infinitief praesens, wat een aan-de-gang-zijnde of herhaalde handeling aangeeft. Het gaat dus om een doorlopend proces. De woordvorm (aoristus indicatief) van het Griekse egeneto, vertaald als ‘het geschiedde’, kan ook op de verleden tijd wijzen: ‘het was in die dagen geschied, dat…. ’ De uitdrukking ‘in diezelfde dagen’ hoeft voorts ook niet te betekenen ‘in die(zelfde) tijd’ maar kan ook op het verleden slaan en zoiets betekenen als destijds. Hetzelfde is het geval in Mattheüs 3:1 waar het optreden van Johannes de Doper gedateerd wordt met ‘in die dagen’ terwijl Mattheüs 2 afsloot met Jozefs vestiging in Nazareth, d.w.z. een kleine dertig jaar eerder! Lukas 2:1 kan dus aangeven, dat er sinds een lange tijd geleden nog altijd een beschrijving van de hele wreld aan de gang was.

B. De geschiedschrijver Orosius uit de vijfde eeuw zegt, dat die wereldwijde registratie gepaard ging met een eedafname.[15] Josephus maakt ook melding van een eedafname (eed van trouw of gehoorzaamheid ‘van heel het Joodse volk’) in opdracht van Augustus, die plaats vond twaalf tot vijftien maanden voor de dood van Herodes, derhalve eind 3 v.Chr. Ongeveer 6000 Farizeeën weigerden dit. ‘Toen het hele volk van de Joden Caesar en de regering van de koning adhesie betuigde, zwoeren juist deze mannen, meer dan zesduizend, niet; en toen de koning hun een boete oplegde, betaalde de vrouw van Pheroras (zij heette Phasael, TvdB) hun boete voor hen’.[16] Pheroras was tetrarch over Perea en de jongere broer van Herodes de Grote. Dat moet na diens dood in 5 v.Chr. geweest zijn, mogelijk dus in 3 v.Chr. Van een dergelijk gebeuren, het afleggen van een eed van trouw, in die tijd is ook in andere landen melding gemaakt.[17] Bovendien moesten afstammelingen van koninklijke families vaak verklaren geen aanspraken op de troon te maken. Dit gold ook hun vrouwen, wat verklaart, dat Maria mee moest naar Bethlehem. In Lukas 2:5 lezen we immers dat Jozef naar Bethlehem ging ‘om beschreven te worden met Maria’. De met zo’n eedafname gepaard gaande registratie hield in, dat de man o.a. de naam en leeftijd van zichzelf, zijn vrouw en kinderen moest opgeven. Daar zijn voorbeelden van teruggevonden. Tenslotte moest men daarop een verklaring van trouw ondertekenen. Bethlehem was voor Jozef nog steeds ‘zijn’ stad, zijn officiële woonplaats.[18] Uit een inschrijvingsbevel uit 104 n.Chr. van Gaius Vibius Maximus uit Egypte blijkt, dat men het bevel kreeg om naar de eigen woning (woonplaats, de ‘eigen stad’) terug te keren om de telling mogelijk te maken. Wie tijdelijk van huis was, moest dus terug naar zijn woonplaats. Galilea viel niet onder het bewind van Herodes de Grote, maar van Herodes Antipas. Ook hieruit blijkt, dat Jozef geen burger van Galilea (Nazareth) was en daar geregistreerd moest worden (gesteld al dat daar toen een volkstelling was), maar nog van Judea (Bethlehem) en daar voor de registratie heen moest. Een registratie in 3 v.Chr. (tevens Jezus’ geboortejaar tweede helft 3 v.Chr.) lijkt in dit geval het meest aannemelijk.

2. Totaalinventarisatie van het Romeinse Rijk.

Er wordt ook wel verondersteld, dat op 12 mei 2 v.Chr. in de tempel van Mars Ultor het programma van de inventarisatie voor het Breviarium, als vermeld in de Res Gestae §35, werd aangekondigd. In dit decreet kondigde Augustus dan zijn registratie aan als ‘een inventarisatie van de wereld’ die werd gebruikt om een nieuw soort volkstelling op te zetten om statistische gegevens te verzamelen, onder andere ‘om de rijkdom van Rome te laten zien.[19] Deze volkstelling zou dan na die datum in 2 v.Chr. zijn begonnen. De geboorte van Jezus zou dan plaatsvinden in het tweede halfjaar van 2 v.Chr.

 

Conclusie:

In vogelvlucht zijn zo een aantal mogelijkheden onder ogen gezien. Daaruit kan worden opgemaakt, dat er geen reden is om Lukas’ woorden over een beschrijving van de hele (Romeinse) wereld in twijfel te trekken. De vertaalvariant aanhoudend, kan deze heel goed in Judea gehouden zijn vóór de volkstelling van Quirinius in 6 n.Chr. De volkstelling in 3 of 2 v.Chr. was dan een persoonsregistratie, niet voor belastingheffing, mogelijk in het kader van Augustus’ jubileumjaar 2.v.Chr. en/of ten behoeve van het Breviarium. Als we van de ongewijzigde vertaling uitgaan geldt hetzelfde, alleen blijft het dan onbewezen of Quirinius in die periode stadhouder van Syrië was.

Het is verdedigbaar om eenvoudig uit te gaan van wat de Schrift ons bij monde van Lukas vertelt. Bovendien kan er nog een andere verklaring zijn, die bij gebrek aan gegevens niet meer na te gaan is.

 

Versie 06122022 - downloads 83

Versie 19-2-2024 toegevoegd tekst bij "Achtergrond" A sub 1.laatste alinea

 

[1] Zie voor een uitvoerige bespreking hiervan o.a. J. van Bruggen, Lucas, pag. 69-73

[2] Zo bijvoorbeeld de SV bij kanttekening 5 bij Lukas 2:2.

[3] C. Nicolet, L'inventaire du monde, Paris 1988, Édition Fayard, p. 147.

[4] De volkstelling van 3 v.Chr. was kennelijk om astrologische redenen uitgesteld naar 2 v.Chr. (volgens Tacitus, Annalen III:22), omdat Augustus op 23 september 3 v.Chr. precies 60 jaar werd. Augustus was dol op speculatie (Seneca, De Brevitate Vitae IV:2-3). Vandaar dan dat de volgende na 5 jaar, in 4 n.Chr. in Italië plaatsvond.

[5] Het papyrusfragment kreeg de aanduiding P.Cologne inv. 8.

[6] Adversus Marcionem (tegen Marcion) IV:19:10

[7] Ekklèsiastikè Historia (Kerkgeschiedenis), I:5:3-4

[8] Eerste Apologie I:46:1

[9] Suetonius: De Vita Caesarum, boek II, Diuus Augustus 58. Hij vertelt, dat Valerius Messala in de Senaat sprak: ‘De senaat en het volk van Rome heten u Vader van uw land.’ Toen antwoordde Augustus met tranen in zijn ogen als volgt (….): ‘Nu ik mijn hoogste verwachtingen heb bereikt, vaders van de Senaat, wat heb ik meer te vragen van de onsterfelijke goden dan dat ik deze zelfde unanieme goedkeuring van u mag behouden tot het einde van mijn leven’.

[10] Tacitus, Annalen, boek 3:56,1.

[11] Cassius Dio, Romeinse geschiedenis, LVI:33.1 ‘Vervolgens werden vier boeken binnengebracht en Drusus las ze voor. In het eerste stonden gedetailleerde instructies over zijn begrafenis; in het tweede stonden alle daden die hij had verricht en die hij ook op bronzen zuilen rond zijn heiligdom liet zetten (= Res Gestae, TvdB); 33.2 het derde bevatte een verslag van militaire zaken, van de inkomsten en van de overheidsuitgaven, de hoeveelheid geld in de schatkisten en al het andere dat betrekking had op het bestuur van het rijk (= Breviarium, TvdB); 33.3 en het vierde bevatte bevelen en opdrachten voor Tiberius en voor de bevolking….’

[12] Dio Cassius, Romeinse Geschiedenis, LV:9 en10

[13] Tacitus, Annalen, boek 1:11,4

[14] De volkstelling van 14 n.Chr. werd op 11 mei bevolen en nog gereed vóór de dood van Augustus op 19 augustus. Hij registreerde die immers nog zelf in zijn Res Gestae §8. De uitvoering ging dus heel snel.

[15] Orosius, Historiarum Adversum Paganos VI: 22 :1 ‘Deze eerste en grootste volkstelling werd gehouden, ...... omdat in deze ene naam van Caesar alle volkeren van de grote naties de eed aflegden en tegelijkertijd, door de deelname aan de volkstelling, deel uitmaakten van één samenleving’.

[16] Flavius Josephus, Oude Geschiedenis van de Joden, 17.2.4

[17] Een inscriptie gevonden in Paphlagonia (Noord Turkije), is gedateerd ‘in het derde jaar van Augustus' 12e consulaat’ (van 5-2 v.Chr.), d.w.z. in 3 v.Chr. Deze spreekt over een eed van trouw aan Augustus die in het hele Romeinse Rijk moest worden afgelegd. Dit moest: ‘afgelegd door de inwoners van Paphlagonia en alle Romeinse zakenlieden die onder hen woonden... dezelfde eed werd gezworen door alle volken in het land bij de altaren van Augustus, in de tempels van Augustus en in de verschillende districten’.

[18] De SV stelt terecht in kanttekening 7 bij Lk. 2:3: ‘… vanwaar hij afkomstig was en waar zijn geslacht woonde.’

[19] C. Nicolet, L'inventaire du monde, Paris 1988, Édition Fayard.