Geboortegrot in Bethlehem

 

Dit artikel kan ook gedwonload worden via de knop hiernaast. 

Geboortegrot In Bethlehem
PDF – 154,1 KB 151 downloads

De huidige grot

In mijn boek betoog ik, dat de meest waarschijnlijke en aannemelijke plaats waar Jezus is geboren een woning was, waaronder zich een grot bevond. De vraag is nu of de geboortegrot onder de Geboortekerk in Bethlehem ook de werkelijke geboorteplaats van Jezus was. De Geboortekerk, in het hart van het oude Bethlehem uit de eerste eeuw, bevindt zich tegenwoordig in het oostelijk deel van Bethlehem en wel bijna op het hoogste punt, aan de noordoostzijde van een heuvel. Dat is precies de plaats waar patriarchale woningen werden gebouwd. Wie de geboortegrot bezoekt, wandelt een grot binnen in een heuvelrand. De grot is via de kerk met twee trappen naar beneden te bereiken en maakt deel uit van een groter grottenstelsel. Oorspronkelijk was er maar één toegang. Tegenover de nis met een zilveren ster die de plaats van Christus’ geboorte zou markeren, is een kleine halfronde nis in de wand van de grot met een stenen voerbak. De grot zelf is verder uitgehakt en meet twaalf bij drie meter. De grot is met metselwerk verstevigd, zodat van de oorspronkelijke grot nog slechts een glimp te zien is. Deze grot was de benedenverdieping, ‘de kelder’ van een oude dorpswoning uit het Bethlehem van rond het begin van onze jaartelling. In Bethlehem is nog steeds een aantal oude huizen die gebouwd zijn over kalksteengrotten. Deze zijn zeer oud en gelijk aan de geboortegrot. Zou men de huidige Geboortekerk oplichten dan vond men, naast de geboortegrot, nog meer resten van buurwoningen die op dezelfde wijze zijn opgebouwd geweest. Stephan en Claire Pfann, aan wie de voorgaande informatie is ontleend, zijn daarom tamelijk stellig in hun mening. Zij hanteren een archeologische waarderingsschaal voor geloofwaardigheid: 

A = zeker, B = waarschijnlijk, C = plausibel en D = gerucht of speculatief. De juistheid van de theorie van de geboortegrot ligt voor hen ergens tussen A en B. Dat neemt niet weg, dat er ook vragen zijn. Na een aantal getuigenissen over een grot uit de eerste eeuwen na Christus, volgt kort iets over de geschiedenis van de Geboortekerk.

 

Vroege getuigenissen van de grot

De vroegste vermelding van de plaats waar Jezus geboren zou zijn is van Justinus Martyr (100/114-165 n.Chr).[1] Hij is geboren in Flavia Neapolis in Samaria (nu Nablus). Van heidense komaf werd hij christen toen hij 30 jaar was. Omstreeks 150 schrijft hij, dat pelgrims de grot bezochten en verder:

‘Maar toen het Kind in Bethlehem geboren werd, omdat Jozef in dat dorp geen onderdak kon vinden, nam hij zijn intrek in een bepaalde grot bij het dorp.’ Hij maakt ook melding van de kribbe.

 

De tweede vermelding komt voor in het apocriefe Proto-Evangelie van Jakobus, dat uit ongeveer dezelfde tijd dateert. Hieruit het citaat waarin Jozef en Maria onderweg zijn naar Bethlehem:

‘En toen zij op de helft waren zei Maria tot hem: ‘Jozef, til mij van de ezel af, want het kind in mij benauwt me en wil tevoorschijn komen.’ En hij tilde haar van de ezel en zei tot haar: ‘Waar zal ik je naartoe brengen om je schaamte te verbergen? Want dit is een onherbergzame streek.’ En hij vond daar een grot en bracht haar naar binnen. En hij liet zijn zonen bij haar achter en ging een Hebreeuwse vroedvrouw zoeken in de omgeving van Bethlehem.’

 

Ongeveer eenzelfde vermelding, de derde, komt voor in het Evangelie van pseudo-Mattheüs (mogelijk vijfde tot zevende eeuw) waar staat:

‘En toen hij dit gezegd had, beval de engel de muilezel stil te staan, omdat de tijd om te baren gekomen was. En hij gebood Maria van het dier af te stappen en een onderaardse spelonk binnen te gaan waarin nooit licht was, maar altijd duisternis, omdat het daglicht er helemaal niet binnendrong.’

Dit apocrief dateert echter van op zijn vroegst 650, toen de Geboortekerk al gebouwd was. Het bevat geen objectieve waarneming en biedt geen nieuwe feiten. De eerste zeventien hoofdstukken zijn een bewerking van het Proto-Evangelie van Jakobus.

 

De vierde vermelding is van Origenes (185-254).[2] Hij bezocht in circa 230 de geboortegrot en schreef:

‘De grot werd mij getoond waarin Hij is geboren en de kribbe waarin hij in doeken werd gewikkeld.’ Hij vertelde verder, dat iedereen in die streken deze plaats kende. Zelfs de heidenen vertellen aan ieder die het horen wil, ‘dat Jezus in die grot is geboren’.

 

De vijfde vermelding is afkomstig van Eusebius (260-340), sinds 313 bisschop van Caesarea.[3] Hij schrijft omstreeks 315 het volgende:

‘Nu zijn ze het er allemaal over eens dat Jezus Christus werd geboren in Bethlehem, en daar wordt door de inwoners een grot getoond aan hen die uit het buitenland komen om het te zien.’

 

De zesde vermelding is afkomstig van kerkvader Hiëronymus van Stridon (347-420). Hij woonde sinds 386 in een van de aangrenzende grotten en werkte er aan de Vulgata, de Latijnse Bijbelvertaling. Hij verklaarde in 395 het volgende:[4]

‘Vanaf de tijd van Hadrianus tot de regering van Constantijn – een periode van ongeveer honderdtachtig jaar – was de plaats die getuigde van de opstanding bezet door een tempel van Jupiter. Terwijl op de rots waar het kruis had gestaan door de heidenen een marmeren standbeeld voor Venus was opgericht en een voorwerp van aanbidding werd. De oorspronkelijke vervolgers veronderstelden inderdaad dat ze door het ontheiligen van onze heilige plaatsen ons geloof in de passie en de opstanding zouden beroven. Zelfs mijn eigen Bethlehem, zoals het nu is, de meest eerbiedwaardige plaats in de wereld (…) werd overschaduwd door een bos van Tammuz, dat wil zeggen van Adonis; en in de grot zelf, waar het kind Christus zijn eerste kreet had geuit, werd er een klaagzang geuit over de minnaar van Venus.’

 

De geschiedenis van de Geboortekerk

Algemeen werd dus een grot aangewezen en blijkbaar steeds dezelfde. Omdat de bouwgeschiedenis na te gaan is kunnen we de door Hiëronymus genoemde grot lokaliseren onder de Geboortekerk in Bethlehem. Volgens Hiëronymus stonden boven de grot eerst een aan Adonis gewijde tempel en een gewijd bos. Keizer Constantijn de Grote en zijn moeder Helena lieten deze tempel afbreken en vervangen door een basiliek. Volgens Eusebius bouwde Helena in 326 de basiliek.[5] Op 31 mei 339 werd deze ingewijd. Vanaf 386 woonde Hiëronymus in een van de grotten. Na een brand in 529 is de basiliek in 565 door keizer Justinianus I herbouwd tot de huidige Geboortekerk. De huidige geboortegrot onder de Geboortekerk is in elk geval dezelfde als die in 326 werd aangetroffen. Maar hoe zit het met de periode daarvóór?

 

Kritiek en vragen

Loopt er een rechtstreekse lijn van de grot die men ontdekte in 326 naar die welke Justinus in 150 noemde en waarin Jezus geboren is? En hoe zit het met de tempel van Tammuz? Deze en andere vragen komen hierna aan de orde.

 

Grot in of buiten Bethlehem?

De getuigen uit het bovenstaande noemen allen een grot als geboortelocatie. Wat echter opvalt is dat juist de oudste getuige, Justinus Martyr, het heeft over een grot bij Bethlehem, omdat Jozef in Bethlehem zelf geen onderdak kon vinden. Die voorstelling strookt niet met Lukas 2:6 waar Lukas schrijft dat Jozef en Maria al een tijd in Bethlehem verbleven. In Lukas 2:11 zegt de engel, dat Christus is geboren in de stad Davids, Bethlehem. En in Lukas 2:15 zeggen de herders tegen elkaar ‘laten we dan naar Bethlehem gaan’. Andere details uit Lukas 2 geven ook blijk van een woonhuis, dat wil zeggen binnen Bethlehem.[6] Hoe is dit verschil te verklaren? Drie mogelijkheden:

  1. Justinus is mogelijk zelf niet ter plaatse geweest. Schreef hij daarom nogal vaag ‘een bepaalde grot’? Ook het feit, dat hij de tempel van Adonis niet noemt kan erop wijzen, dat hij er nooit geweest is.
  2. Toen Justinus in 130/140 n.Chr. christen werd, was boven de grot al de tempel van Adonis en het gewijde bos. Daarvoor moesten de woningen verwijderd worden, zodat alleen de grot overbleef. Bethlehem was toen totaal verwoest door het Romeinse leger en het dorp was verlaten. Het kan zijn, dat als Justinus rond 150 toch ter plaatse is geweest, de situatie voor hem niet meer duidelijk was, waardoor hij meende dat de grot buiten Bethlehem lag.
  3. Dit laatste kan er ook de oorzaak van zijn dat hij niet meer kon zien dat het onderdak de gastenkamer was van een huis waar de grot bij hoorde. Hij had geen zicht op de oorspronkelijke wijze van bewoning.

Conclusie: het is niet duidelijk of Justinus nu wel of niet in Bethlehem is geweest. Zijn uitspraak wijst er wel op, dat een grot als geboorteplaats toen al breed werd aangenomen. Hij vermeldt dat er pelgrims heen gingen. Het is ook vrijwel ondenkbaar dat dit gegeven nog zo kort nadat de oudste getuigen ervan waren gestorven, niet op waarheid zou berusten. Een vijftien jaar vóór zijn bezoek stonden de huizen er nog en woonden er waarschijnlijk nog steeds nazaten van de bewoners bij wie Jozef onderdak had. Ook in het dorp en bij andere familieleden moet dit, al was dan 150 jaar verlopen, nog bekend zijn geweest. Zeker nu het een zeer belangrijk Persoon uit de geschiedenis betrof. Als Justinus dit schrijft, is het nog maar zo’n 50 tot 75 jaar geleden dat de meeste apostelen en kinderen van Jozef nog leefden. De apostel Johannes stierf rond 100 en Simeon van Klopas in 107. De vermelding van Justinus heeft daarom toch veel waarde. Justinus begon de zin trouwens wel met de opmerking, dat ‘het Kind in Bethlehem geboren’ is.

Er is wel beweerd, dat Justinus het feit van de grot heeft verzonnen om het mithraïsme de wind uit de zeilen te nemen. Het mithraïsme was een godsdienstige stroming die in die tijd veel aanhangers had. Mithras werd volgens de legende geboren in een grot in een rots. Justinus beweerde, dat zij dit hadden overgenomen uit Jesaja 33:16: ‘ … die zal wonen op de hoogten; bergvestingen op de rotsen zullen zijn veilige vesting zijn’, enz.[7] Justinus vertaalde of las echter: ‘zal hij in de hoge grot van de sterke rots wonen’. Justinus las er zo een voorspelling in van de geboorte van de Messias in een grot in een rots en zou dit nu uitsluitend willen claimen voor Jezus. Justinus’ lezing is beslist onjuist, zoals de HSV laat zien. Maar dat hij om die reden de grot als geboorteplaats van Jezus verzon is daarmee nog niet bewezen. Het lijkt meer apologie. 

 

Het apocriefe Proto-evangelie van Jakobus, uit circa 145, noemt een grot in het open veld. In o.a. de schilderkunst, vooral in de vijftiende en zestiende eeuw, is de voorstelling van een grot in het open veld ook talloze malen weergegeven en heeft die enorme invloed gehad, mede door het veel latere Evangelie van pseudo-Mattheüs. De schrijver van het Proto-evangelie van Jakobus heeft zijn informatie duidelijk niet uit eigen wetenschap en is geen echte getuige. Het geschrift is vermoedelijk ontstaan in Syrië of Egypte.[8] De schrijver identificeert zich met Jezus’ oudste halfbroer en geeft er blijk van het Evangelie van Mattheüs en Lukas te kennen. Hij citeert er soms letterlijk uit, al heeft hij tal van wonderlijke zaken toegevoegd. Zijn bedoeling was slechts de verheerlijking van de maagd Maria. Vandaar ook, dat de halfbroers van Jezus door hem worden voorgesteld als kinderen die Jozef al had en die daarom geen kinderen van Maria waren.

Hij valt echter door de mand als hij o.a. schrijft dat de streek bij de grot onherbergzaam was en dat de grot buiten Bethlehem in het open veld lag. Jozef zocht een vroedvrouw ‘in het land van Bethlehem’. Dit laatste kan ingegeven zijn door de toenmalige drang om achter de tekst allerlei mystieke betekenissen te zoeken en ze allegorisch uit te leggen. Dit betreft de doeken, maar ook het idee dat er geen getuigen zouden moeten zijn bij zo’n goddelijk mysterie als de geboorte van de Zoon van God.[9] Zo wordt het geboorteverhaal uit zijn culturele setting gehaald, een euvel waaraan we na twintig eeuwen nog lijden.

Deze vermelding van een grot buiten Bethlehem is in elk geval geen objectieve informatie. Het Proto-evangelie van Jakobus heeft in dit opzicht dan ook geen toegevoegde waarde dan dit ene, dat een grot als Jezus’ geboorteplaats al rond 150 breed werd aangenomen.

 

De tempel van Adonis/Tammuz

De overige vermeldingen van een grot zijn gedaan door Origenes in 230, Eusebius rond 315 en Hiëronymus in 395. Het valt op dat Origenes en Eusebius, evenals Justinus, de tempel van Adonis niet noemen. Het ging hun blijkbaar alleen om de grot. Hiëronymus vermeldt de tempel pas nadat die al afgebroken was. Origenes en Eusebius zijn intussen wel eenparig in hun vermelding dat plaatselijke bewoners de grot konden tonen. Dat onderstreept dat de lokalisatie van Jezus’ geboorteplaats als grot eeuwenlang kon standhouden. Verder blijkt hieruit dat de grot, ondanks de aanwezigheid van de tempel, bezocht kon worden.

Uit het verband van Hiëronymus’ woorden blijkt, dat de tempel van Adonis (Tammuz) gebouwd zou zijn in de tijd van keizer Hadrianus (76-138). Dat is aannemelijk. Nadat Hadrianus de tweede Joodse opstand, de Bar-Kochba-opstand (132-136), had neergeslagen, ontheiligde hij in 134 tal van heilige plaatsen van Joden en christenen. De Joden moesten Jeruzalem verlaten. Hij plaatste een tempel voor Jupiter op de plek van Christus’ opstanding en een marmeren Venusbeeld op Golgotha. Vaststaat, dat Bethlehem toen totaal verwoest werd door het Romeinse leger. Het lijkt aannemelijk, dat Hadrianus toen ook over de heilige plaats in Bethlehem, de geboortegrot, een tempel van Adonis liet bouwen. Dat bewijst dan tevens dat die grot toen al een plaats van verering was en als geboorteplaats van Jezus werd beschouwd. Als deze plaats dus al minstens vanaf 100 tot 325 als geboortegrot van Jezus werd aanvaard, ligt het voor de hand deze traditie min of meer als bewijs te zien van de juiste plaats van Jezus’ geboorte in Bethlehem.

Door critici, zoals Frazer, is aangevoerd, dat de cultus rond de zwak verlichte ondergrondse grot er al lang was gevestigd voordat Maria in Bethlehem beviel, zodat de eerste aanbidders bij de grot Adonis-aanhangers waren en geen christenen.[10] Hij wijst op het verband tussen Adonis als vruchtbaarheidsgod, ‘de geest van het koren’, en het feit dat de naam Bethlehem het Huis van Brood of het Huis van Maïs betekent.

In Fenicië en Palestina werd Adonis/Tammuz als de god van het graan en in Bethlehem als de god van het brood vereerd. Adonis was omwille van zijn jeugdige schoonheid ook symbool van de lente en de opbloeiende natuur. Dat Tammuz in Israël vereerd werd, is bekend. Dat blijkt uit Ezechiël 8:14: ‘Toen bracht Hij mij bij de ingang van de poort van het huis van de HEERE die aan de noordkant is, en zie, daar zaten vrouwen die de Tammuz beweenden.’ Moderne mythologen, zoals Craveri, stellen daarom dat de cultus van Adonis/Tammuz de oorsprong van het heiligdom in Bethlehem was en dat de christenen het later overnamen als de geboortegrot van Jezus.[11] Dit is echter een stelling waarvoor geen bewijs is geleverd. Ook in de vier evangeliën is niets te vinden waaruit blijkt dat deze praktijk na vijf eeuwen nog in Israël voorkwam. Het is jammer dat de Palestijnse Autoriteit niet toestaat dat er verder diepgaand archeologisch onderzoek plaatsvindt onder de vloer van de Geboortekerk. Dat zou misschien aan het licht kunnen brengen of de Tammuz-cultus er op die plek eerder was dan het christendom of later.

 

Is de grot te diep?

Andere critici stellen dat de grot met zijn ongeveer zes meter te diep was om geschikt te zijn als stal. De doorgang naar beneden zou te steil zijn voor een kudde schapen en het is er vrijwel aardedonker. Dat dit laatste overeenstemt met wat in pseudo-Mattheüs staat, ‘waarin nooit licht was, maar altijd duisternis, omdat het daglicht er helemaal niet binnendrong’, is enkel toeval. Het zegt ook niets, omdat vee bij zonsondergang in de grot werd gebracht en er bij zonsopgang weer uit gehaald werd. In elke grot is het ’s nachts aardedonker. Toch weten we, dat grotten ’s nachts vaak gebruikt werden als stal. Dat de helling van de grot voor een kudde te steil zou zijn overtuigt evenmin. Het gaat om een grot bij een woning waarin maar enkele stuks vee werden gehouden, een ezel, rund of wat geiten.

Weer anderen suggereren, dat de diepte van de grot eerder op een graftombe wees, die daarom door Joden nooit meer als deel van een huis gebruikt zou worden. Jezus zou daar nooit geboren zijn. Deze conclusie is echter voorbarig. Niet de situatie van nu is maatgevend, maar die in de eerste eeuw. Hoe waren toen de diepte en de toegankelijkheid? Daar is weinig over bekend. Wel is er een verslag van de in 744 door Bonifatius tot bisschop gewijde Willibald von Eichstätt. Hij maakte een pelgrimstocht naar Israël en schreef: ‘De plaats waar Christus geboren is, was ooit een grot onder de aarde, maar het is nu een vierkant huis dat in de rotsen is uitgehouwen, en de aarde is eromheen uitgegraven en uitgegooid, en er is nu een kerk boven gebouwd.’ Er is dus nogal ‘gesleuteld’ aan en in de grot. Hij is verder uitgegraven, vergroot en verstevigd.

Uit archeologisch onderzoek naar de bouwgeschiedenis blijkt, dat de geboortegrot sinds de eerste basiliek uit 326 slechts door pelgrims bezocht kon worden via toegangswegen onder het priesterkoor van de kerk.[12] Maar zij konden de grot enkel van boven zien en hadden er geen directe toegang toe. Bij de herbouw in 565 door Justinianus kreeg de geboortegrot waarschijnlijk de twee huidige toegangen aan de zuid- en de noordkant om de stroom pelgrims beter te regelen. Het is geenszins uitgesloten, dat de oorspronkelijke toegang dus makkelijker was en dat de grot deel uitmaakte van een woning.

 

Conclusie

Werkelijk bewijs is niet voorhanden, maar het is wel redelijk aannemelijk, dat de Geboortegrot die in Bethlehem wordt getoond, de plaats is waar Jezus werd geboren. Het rust op zeer vroege getuigenissen, die als betrouwbaar overkomen. De grot bevindt zich ook op de plaats waar patriarchale woningen in het oude Bethlehem werden gebouwd.

 

[1] In zijn Dialoog met de Jood Trypho I, 78.

[2] In Contra Celsum, 1.51.

[3] Demonstratio Evangelica, boek III, hoofdstuk 2-26.

[4] Brief Aan Paulinus van Nola (brief 58, 3).

[5] Eusebius, Leven van Constantijn, 3:41. Zie ook Sulpicius Severus, Heilige geschiedenis 2.33 en Sozomenus, Kerkgeschiedenis 2.2.1.

[6] Daarom moet ook de theorie van Jezus’ geboorte in de Migdal-Eder (schaapstoren, lett. toren van de kudde) worden afgewezen. Maria zou onderweg van Jeruzalem naar Bethlehem in de stal ervan Jezus gebaard hebben. Deze toren zou vlak bij Bethlehem gestaan hebben, volgens Hieronymus duizend stappen ervandaan. Hij vermoedde dit echter slechts omdat men er een ‘veld van de herders’ kende. Het bestaan ervan is nooit aangetoond. Dat betreft ook de opvatting, dat bij Bethlehem de Migdal-Eder was waar voorbij Jakob zijn tent opzette (Gen. 35:11) en dat Micha die bedoelde (Mi. 4:8). ‘Toren van de kudde’ is daar een beeld voor Sion (in de tekst wordt ook Ofel genoemd, noordelijk van de berg Sion). Zie voor een uitgebreide bespreking van dit misverstand E.W. Hengstenberg, Christology of the Old Testament: and a commentary on the Messianic predictions, vol 1, Edinburgh, T. & T. Clark, 1871, 454 e.v.

[7] In zijn Dialoog met de Jood Trypho I, 70, 78.

[8] A.F.J. Klijn, Apokriefen van het Nieuwe Testament, Kok Kampen, 1984.

[9] Zie Kenneth E. Bailey in ‘The Manger and the Inn’, in diens noot 32.

[10] De Schotse antropoloog Sir James George Frazer (1854-1941) in The Golden Bough, A Study in Magic and Religion, 1890, hoofdstuk 33.

[11] Marcello Craveri (1914-2002), The Life of Jesus, Grove Press, 1967, 35-37.

[12] Historical and archaeological analysis of the Church of the Nativity, door Michele Bacci c.s., verbonden aan de universiteiten van Fribourg (CH) en Siena (It), 2012 published by Elsevier Masson SAS, zie ook https://core.ac.uk/download/pdf/141539440.pdf.