Simeon

 

Simeon en Anna symboliseren de gelovigen van de oude bedeling,

die uitzagen naar de komst van de Messias

en waarvan zij als twee getuigen de vervulling mogen zien.

 

Lukas 2:25-35 (HSV)

25. En zie, er was een man in Jeruzalem, van wie de naam Simeon was, en die man was rechtvaardig en godvrezend. Hij verwachtte de vertroosting van Israël en de Heilige Geest was op hem.

26. En hem was een Goddelijke openbaring gegeven door de Heilige Geest dat hij de dood niet zien zou voordat hij de Gezalfde van de Heere zou zien.

27. En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het Kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen volgens de gewoonte van de wet,

28. nam hij Het in zijn armen, loofde God en zei:

29. Nu laat U, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, volgens Uw woord,

30. want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien,

31. die U bereid hebt voor de ogen van alle volken,

32. een licht om de heidenen te verlichten en om Uw volk Israël te verheerlijken.

33. En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over wat er over Hem gezegd werd.

34. En Simeon zegende hen en zei tegen Maria, Zijn moeder: Zie, dit Kind is bestemd tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat tegengesproken zal worden

35. – ook door uw eigen ziel zal een zwaard gaan – opdat de overwegingen uit veel harten openbaar worden.

 

In de voorhof der heidenen koopt Jozef eerst voor Maria een paar tortelduiven of twee jonge duiven.[1] Omdat Lukas alleen deze duiven noemt mogen we aannemen, dat zij het zogenaamde 'offer der armen' brachten. Als pas gehuwd paar - de bruiloft  had ook het nodige gekost - waren ze vanzelf niet erg bemiddeld. Daarna bestijgen ze de trappen naar het tempelcomplex en betreden de voorhof der vrouwen. 

 

Bij binnenkomst (vers 27) ervan komen Simeon en Anna op Jozef en Maria met haar Kind af. Van Simeon is, behalve dat hij oud, rechtvaardig en godvrezend was, verder niets bekend.[2] Simeon blijkt door de Geest van God geleid te zijn om op die plaats en dat tijdstip de Gezalfde van de Heere te zien. Jozef en Maria merken daarin ongetwijfeld Gods handelen op, zoals ook bij de komst van de herders. Simeon looft God als hij Gods Gezalfde en Zaligmaker mag vasthouden, spreekt profetische woorden over Zijn werk, Zijn lijden, sterven en de reactie van het volk. Ten slotte zegent hij Jozef, Maria en het Kind.

 

Opvallend is de volgorde in vers 32 waarin de betekenis van Christus’ werk wordt getekend. Simeon noemt eerst alle volken, dan de heidenen en ten slotte Israël. In die volgorde is het ook gegaan, wat doet denken aan Romeinen 11:11,15 ‘Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken. Want als hun verwerping verzoening voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden?’ De vertaling ‘om Uw volk Israël te verheerlijken’ doet ten onrechte aan volksverheerlijking denken. Het gaat er echter om, dat het volk tot heerlijkheid gebracht wordt. De SV vertaalde ‘tot heerlijkheid van uw volk Israël’ (tot roem van, of tot eer van). De King James heeft eveneens ‘A light to (...) the glory of thy people Israel.’

 

In vers 34 leest men vaak dat Christus voor velen in Israël óf een val óf een opstanding zal zijn. Maar dan moest er staan ‘voor allen’ omdat er maar twee mogelijkheden zijn. Maar er staat duidelijk val én opstanding en dat voor velen. Het Griekse anastasis kan ook vertaald worden met verdelging.[3] Dan slaat zowel de ‘val en verdelging’ van velen in Israël als van hen die ‘tegenspreken’ op twee negatieve reacties op Christus’ werk en zij vertegenwoordigen niet twee groepen mensen, maar slechts één: zij die Jezus afwijzen. Het verwerpen van Jezus en de tegenspraak op Zijn werk zal hun val en uitdelging ten gevolge hebben. Dat past ook bij vers 32. Zo zullen de gedachten uit vele harten openbaar komen. Omdat Simeon zich nadrukkelijk met deze woorden tot Maria richt zou men hierin een profetische heenwijzing kunnen lezen, dat Jozef dan niet meer zal leven.

 

[1] Tortelduiven waren er pas vanaf het begin van de lente.

[2] Volgens het Proto-evangelie van Jakobus was hij hogepriester, maar gelet op de aard van dit geschrift lijkt dit enkel fantasie.  

[3] Of: uitroeiing, vernietiging, ondergang. Zie J. van Bruggen, Lucas, 94,95. Zie ook Jes. 8:14,15 ‘Hij zal tot een heiligdom voor u zijn, tot een steen des aanstoots, en tot een rots waarover men struikelt voor de beide huizen van Israël, tot een strik en een val voor de inwoners van Jeruzalem. Velen onder hen zullen struikelen, vallen en gebroken worden, verstrikt raken en gevangen worden. Jezus wijst hierop in Lukas 20:18.